Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1453/GB, 26 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:26-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1453/GB

betreft: [klager] datum: 26 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 juni 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Moszkowicz, op 21 juli 2006 door een lid van de Raad gehoord. Van dat horen is verslag opgemaakt dat ter kennisneming is verzonden aan klager en diens raadsman. Het verslag is voorts verzonden aan de
selectiefunctionaris, aan wie de gelegenheid is geboden om – voor zover aan de orde – schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken. De selectiefunctionaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De nadere schriftelijke inlichtingen zijn ter
kennisneming aan klager en zijn raadsman gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 30 januari 2006 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Nieuw Vosseveld te Vught. Na een verblijf in de Landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) Nieuw Vosseveld is hij op 2 juni 2006 geplaatst in de EBI.

2.2. Bij uitspraak van 26 oktober 2006, met nummer 06/1609/GA, van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid van de Pbw, is het beroep van klager, gericht tegen de uitspraak van 26 juni 2006 van de beklagcommissie bij de
penitentiaire
inrichting Vught over de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering, de externe tenuitvoerlegging van die ordemaatregel alsmede de verlenging van beide hiervoor genoemde beslissingen, ongegrond verklaard.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI toegelicht zoals weergegeven in het daarvan opgemaakte verslag van horen op 21 juli 2006 en in de door de raadsman van klager overgelegde pleitnota. Een kopie van
dat verslag en die pleitnota zijn aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd en herhaald.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van het h.v.b. Nieuw Vosseveld is aangegeven dat klager is ingesloten terzake van strafbare feiten die worden vervolgd voor de rechtbank te Haarlem. De strafzaak tegen klager is uiterst mediagevoelig en
heeft met regelmaat de kranten gehaald. Gelet op de aard en omvang van de feiten waarvan klager wordt verdacht, moet gevreesd worden voor een (zeer) lange gevangenisstraf. Blijkens de voorhanden informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt
(GRIP) en het ambtsbericht van de Landelijk officier van justitie is er sprake van vluchtgevaar en daarin wordt gevraagd maatregelen te nemen die een ononderbroken en veilige voortzetting van de detentie garanderen. De directeur is van mening dat,
gelet
op de inhoud van die hiervoor genoemde informatie, rondom klager sprake is van extreem verhoogd vluchtgevaar, waarbij duidelijk moet zijn dat een eventuele ontvluchting van klager – al dan niet met gewapende hulp van buitenaf – zal leiden tot een
ernstig geschokte rechtsorde en maatschappelijke onrust. De directeur adviseert daarom klager in de EBI te plaatsen.

3.3. In het rapport van het GRIP d.d. 28 april 2006 wordt door de rapporteur vermeld dat het Meldpunt GRIP informatie heeft ontvangen over klager. Daaruit blijkt dat er een ernstig vermoeden bestaat van (poging tot) ontvluchting uit de inrichting
waar hij thans verblijft. Die informatie is ter toetsing voorgelegd aan de Landelijk officier van justitie. Deze heeft zijn bevindingen in een ambtsbericht vervat. Met betrekking tot klager is een zogenaamd risicoprofiel opgesteld. Gelet op dat
risicoprofiel en op de aard en ernst van de nieuw binnengekomen informatie en media-aandacht die het onderzoek naar klager en zijn criminele organisatie heeft, en gelet op de macht en middelen die klager tot zijn beschikking heeft, wordt aannemelijk
geacht dat klager op enig moment uitvoering gaat geven aan een ontvluchtingsplan, al dan niet met hulp van buiten. Daarbij is te verwachten dat dan (extreem) vuurwapengeweld niet zal worden geschuwd. Om die reden is er sprake van een hoog
veiligheidsrisico. Mede gelet op het advies van de Landelijk officier van justitie is het aan te bevelen klager te plaatsen in een goed beveiligde inrichting met een regime dat zodanig is dat een ononderbroken tenuitvoerlegging van zijn detentie blijft
gegarandeerd. Geadviseerd wordt voorts om de nodige maatregelen te treffen en hem te plaatsen in een inrichting waar de controle op de contacten met de buitenwereld op deugdelijke wijze kan worden uitgevoerd. In overweging wordt gegeven klager in de
EBI
te plaatsen.

3.4. De officier van justitie bij het landelijk parket heeft op 28 april 2006 schriftelijk bericht dat hem informatie bekend is geworden met betrekking tot klager. Uit die informatie kan worden afgeleid dat er sprake is van een dreiging van een
mogelijke ontvluchting. Die informatie is gecontroleerd en wordt als betrouwbaar beoordeeld. De inhoud van die informatie is niet verifieerbaar.

3.5. De selectiefunctionaris die klager op 24 mei 2006 in het h.v.b. Nieuw Vosseveld heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI, heeft het volgende bericht. Klager deelde mede geen enkel plan tot vluchten te hebben. Hij
herkent zich niet in de in het GRIP-rapport over hem gegeven beschrijving. Hij meent dat hem en zijn familie onrecht wordt aangedaan en is van mening dat hij dit gedragsmatig niet heeft verdiend. Klager heeft aangegeven dat zijn raadsman de zaak in
behandeling heeft en hij alles aan hem overlaat. De selectiefunctionaris geeft aan dat klager voldoet aan de criteria voor plaatsing in de EBI en adviseert aldus.

3.6. De selectiefunctionaris heeft op 20 juni 2006 schriftelijk bericht dat de noodzaak tot plaatsing van klager aan de orde is geweest in de vergadering van de Adviescommissie EBI van 1 juni 2006. Een en ander geschiedde naar aanleiding van een
voorstel van de directeur van het h.v.b. Nieuw Vosseveld van 4 mei 2006. In de bestreden selectiebeslissing zijn de gronden voor zijn plaatsing uitvoerig uiteengezet. De selectiefunctionaris is voorts van mening dat, nu klager het beroepschrift niet
nader met redenen heeft omkleed, klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.

3.7. De selectiefunctionaris heeft op 28 juli 2006, naar aanleiding van het hem toegezonden verslag van horen van klager, een nadere schriftelijke toelichting gegeven. Hij heeft daarin aangevoerd dat de grond voor klagers plaatsing in de EBI niet
zozeer zijn extreme vluchtgevaarlijkheid is maar het feit dat er, gelet op de beschikbare informatie, sprake is van vluchtgevaar, terwijl bij ontvluchting sprake zou zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico waarbij het vluchtrisico als
zodanig
hieraan ondergeschikt is.

4. De beoordeling
4.1. Door de selectiefunctionaris is aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, nu het beroep niet met redenen is omkleed. Nu de redenen voor het beroep (nader) zijn gegeven en toegelicht bij gelegenheid van het
horen van klager op 21 juli 2006, is er geen aanleiding om klager niet-ontvankelijk te achten in zijn beroep.

4.2. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.3. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI) (hierna: de Regeling), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde
inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.4. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.5. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De raadsman heeft aangegeven dat de hiervoor onder 3.4 genoemde brief van de Landelijk officier van justitie onvoldoende aanknopingspunten geeft voor een
EBI-plaatsing. De inhoud van de aan het GRIP verstrekte informatie is niet verifieerbaar terwijl de betrouwbaarheid wel wordt aangenomen. De raadsman stelt dat die betrouwbaarheid niet controleerbaar is en dat daarom de brief van de Landelijk officier
geen rol mag spelen. De beroepscommissie verwerpt dit verweer. Zij ziet geen enkele aanleiding om de inhoud van de schriftelijke mededeling van de Landelijk officier van justitie niet aannemelijk te achten. Juist in die gevallen waarin (vertrouwelijke)
informatie van het GRIP op waarde moet worden geschat, wordt ervoor gekozen deze informatie voor te leggen aan de Landelijk officier van justitie, die dan een onafhankelijk oordeel geeft over de betrouwbaarheid en verifieerbaarheid van die
inlichtingen.
Dat is hier ook het geval.
De raadsman heeft de inhoud van het selectieadvies van de directeur van het h.v.b. Nieuw Vosseveld in twijfel getrokken. De strekking van dat advies is voldoende duidelijk. Dit levert daarom – temeer nu het advies slechts een onderdeel is bij de
afwegingen om klager te selecteren voor plaatsing in de EBI – geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
De raadsman heeft voorts nog aangevoerd dat de aan de hiervoor onder 2.2 vermelde beklagzaak ten grondslag liggende ordemaatregel mede aanleiding is geweest voor klagers plaatsing in de EBI, terwijl daaraan problemen kleven. De beroepscommissie
passeert
dit verweer. Het beroep van klager tegen de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van die ordemaatregel is door de beroepscommissie op 26 oktober 2006 ongegrond verklaard.

De plaatsing van klager in de EBI is gebaseerd op de grondslag van artikel 6, aanhef en onder b, van de Regeling. Nu aan de eisen van artikel 26 van de Regeling is voldaan dient hier de vraag te worden beantwoord of klager bij (een eventuele)
ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig daaraan ondergeschikt is. Met betrekking tot het vluchtrisico overweegt de beroepscommissie dat uit hetgeen door de selectiefunctionaris, de Landelijk
officier van justitie en het GRIP naar voren is gebracht blijkt dat het bestaan van het risico dat klager een ontvluchting plant, niet zonder meer kan worden uitgesloten. In zoverre wordt voldaan aan de eis van artikel 6, aanhef en onder b, van de
Regeling. Resteert de vraag of een ontvluchting van klager, indien zich zulks zou voordoen, een onaanvaardbaar maatschappelijk risico met zich zou brengen. Die vraag wordt thans door de beroepscommissie bevestigend beantwoord. Vastgesteld kan worden
dat
jegens klager de verdenking bestaat van betrokkenheid bij (onder meer) zeer ernstige geweldsdelicten. Daarnaast kan ook worden vastgesteld dat die verdenking(en) jegens klager uitgebreid in de media zijn belicht. De beroepscommissie komt, de hiervoor
genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klagers eventuele ontvluchting thans nog grote maatschappelijke onrust teweeg zou brengen, hetgeen gekwalificeerd kan
worden als een onaanvaardbaar maatschappelijk risico.
De beroepscommissie concludeert daarom dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, thans valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk kan worden geacht.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven