Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1848/GB, 25 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1848/GB

Betreft: [klager] datum: 25 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Tieman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 juli 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het verzoek van klager, strekkende tot de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf door toepassing van elektronische detentie, afgewezen.

2. De feiten
Op 16 juni 2006 is door de selectiefunctionaris beslist dat klager niet in aanmerking komt voor elektronische detentie. Klager dient een vrijheidsstraf te ondergaan van 21 dagen. Klager diende zich te melden op 28 augustus 2006 in de beperkt beveiligde
inrichting (b.b.i.) Maashegge te Overloon, maar heeft zich daar niet gemeld.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. De beslissing is klaarblijkelijk gebaseerd op de circulaire Elektronische Detentie (7 maart 2005, nummer 5291588/04/DJI, hierna:
circulaire), alwaar vastgelegd zou zijn dat elektronische detentie niet mogelijk is als de betrokkene niet beschikt over een geldig identiteitsbewijs en geen geldige verblijfsstatus heeft. Wat er ook zij van deze circulaire, de beslissing is
principieel
verkeerd en discriminatoir en als zodanig in strijd met bijvoorbeeld artikel 1 van de Grondwet. De vraag is of het feit dat klager geen legale status heeft en geen identiteitspapieren, in redelijkheid eraan in de weg hoeft te staan dat hij – zoals alle
‘normale’ Nederlanders – in staat wordt gesteld om zijn detentie omgezet te krijgen in elektronische detentie. Klagers raadsman meent van niet. Klager woont sinds 1999 in hetzelfde huis in het Brabantse Best, tezamen met zijn familie (ca. 25 personen),
een zigeunerfamilie. Klager is net als de rest van zijn familie stateloos en is niet in staat om de wijk te nemen naar een ander land. Hij is dus feitelijk onuitzetbaar. Ook meerdere periodes van vreemdelingenbewaring hebben niet geleid tot zijn
uitzetting, aannemelijk is dat klager nog tot in lengte van dagen in Nederland zal verblijven. Dat op meerdere vlakken van de Nederlandse wetgeving onderscheid wordt gemaakt op grond van vreemdelingenstatus is bekend, ook dat dit doorgaans een goede
reden heeft die maakt dat het gemaakte onderscheid op grond van vreemdelingenstatus gerechtvaardigd is. In onderhavig geval is echter sprake van ongerechtvaardigd onderscheid op grond van (vreemdelingrechtelijke) status/afkomst. Niet in te zien is
immers hoe en waarom het een probleem zou zijn om klager een ‘enkelbandje’ te geven. Zijn vreemdelingrechtelijke status heeft geen enkele relevante eigenschap die met zich brengt dat elektronische detentie onmogelijk of onwenselijk zou zijn. Ook is
geen
sprake van problematisch toezicht of iets dergelijks. Klager heeft een vrouw en vijf kinderen die allemaal in hetzelfde huis wonen. Alle instanties waarmee klager ooit van doen heeft gehad, weten wie hij is en waar hij woont. In dat opzicht verschilt
hij niet van de gemiddelde Nederlander die wel elektronisch toezicht kan ondergaan. Een ander punt is dat de stateloosheid van klager niet vrijwillig is (is dat überhaupt ooit het geval) zodat hem ook nog eens niet aan te rekenen valt dat hij geen
identiteitsbewijs heeft. In ieder geval is klager voorts gemakkelijk te identificeren met allerlei middelen. Politie en justitie, maar ook de IND beschikken over foto’s, dossiers, vingerafdrukken, DNA, etc. Samenvattend kan gezegd worden dat er geen
enkele inhoudelijke reden is waarom aan klager elektronische detentie ontzegd zou kunnen worden. Het enkele feit dat de circulaire het voorschrijft is dan onvoldoende. Er is immers altijd een afwijkingsbevoegdheid, zodat het volgen van een circulaire
in
strijd met discriminatiebepalingen ook strijdig is met beginselen van behoorlijk bestuur.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft aan het Centraal Justitieel Incassobureau bericht dat hij de aan hem opgelegde vrijheidsstraf door middel van elektronische detentie wil ondergaan. Gezien
de opgelegde strafduur van 21 dagen kwam klager in aanmerking voor de procedure elektronische detentie. De stukken van klager zijn vervolgens doorgezonden aan de Penitentiaire Inrichting Administratief te Roermond met het verzoek klager op te nemen in
de procedure elektronische detentie. Op 16 juni 2006 is klager uitgenodigd voor een intake gesprek waarbij beoordeeld werd of hij geschikt is om de aan hem opgelegde vrijheidsstraf door middel van elektronische detentie te ondergaan. Tijdens dit
gesprek
heeft klager aangegeven dat hij niet beschikt over een geldig identiteitsbewijs en dat hij ook geen geldige verblijfsstatus heeft. In de circulaire is opgenomen dat veroordeelden die niet in het bezit zijn van een geldig identiteitsbewijs en/of een
geldige verblijfsstatus, niet voor elektronische detentie in aanmerking mogen komen. Aan klager is op 23 juni 2006 een oproepbrief gezonden om zich op 17 juli 2006 te melden in de b.b.i. Maashegge. Deze melddatum is op 26 juni 2006, op verzoek van de
advocaat van klager, eenmalig gewijzigd om klager de gelegenheid te bieden het een en ander te regelen. Aan klager is op 26 juni 2006 een nieuwe oproepbrief gezonden om zich op 28 augustus 2006 te melden in de b.b.i. Maashegge.

4. De beoordeling
In de circulaire Elektronische Detentie van 7 maart 2005, nummer 5291588/04/DJI, onder punt 4 onder e en f wordt vermeld dat voor deelname aan elektronische detentie niet in aanmerking komen veroordeelden die niet beschikken over een geldige
verblijfsstatus en/of een geldig identiteitsbewijs. Klager heeft aangegeven geen geldige verblijfsstatus te hebben en niet te beschikken over een geldig identiteitsbewijs. Nu klager niet voldoet aan de criteria voor de toepassing van elektronische
detentie, kan de afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat klager zich op 28 augustus 2006 niet
bij de b.b.i. Maashegge heeft gemeld waardoor hij zich sindsdien feitelijk aan detentie onttrekt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 25 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven