Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1806/GB, 17 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1806/GB

Betreft: [klager] datum: 17 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 juli 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is op 11 september 2006 door een lid van de Raad gehoord.
Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft op 7 september 2006 en op 2 oktober 2006 een schriftelijke toelichting op het beroep aan de Raad gezonden.
De beroepscommissie heeft op 15 september 2006 om een nadere toelichting verzocht bij het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip). Die nadere inlichtingen van het Grip zijn op 20 september 2006 bij de Raad ontvangen en ter kennisneming verzonden
aan klager, zijn raadsvrouw en de selectiefunctionaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de beslissing hem vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Amerswiel (terug) te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) Zwaag, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 7 oktober 2004 gedetineerd. Hij verbleef in de z.b.b.i. Amerswiel. Omstreeks 26 juni 2006 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. Zwaag. Vanuit dat h.v.b. is hij op 28 juni 2006 geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis Zuyderbos te
Heerhugowaard. Tegen die beslissing is geen bezwaar ingesteld. Sinds 15 september 2006 verblijft klager in de gevangenis Zuyderbos.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager handhaaft onverkort hetgeen door en namens hem tot nu toe in bezwaar en beroep is aangevoerd en bestrijdt hetgeen de selectiefunctionaris meer, anders of in strijd daarmee heeft gesteld. In het bijzonder verwijst klager naar de inhoud van de
brief van zijn raadsvrouw, mr. Cremers, aan de Raad van 7 september 2006; hij heeft er geen bezwaar tegen indien een kopie van die brief per fax naar het GRIP wordt gezonden met de vraag of die instantie nog steeds van oordeel is dat zijn leven gevaar
loopt als hij aan een penitentiair programma zou meedoen. Klager is ervan overtuigd dat de informatie waarover het rapport van het GRIP d.d. 20 maart 2006 rept, volstrekt onjuist is. Klager wijst in dit verband nogmaals op het volgende. Vanaf begin
februari 2006 mocht hij gaan werken in Amsterdam. Hij werkte daar vijf dagen per week en ging daarbij steeds met zijn eigen auto naar het werk. In de weekeinden ging hij naar huis. Klager vindt het merkwaardig dat de informatie van het GRIP, dat hij op
een dodenlijst zou zijn geplaatst (welke informatie dateert van 12 januari 2006) pas op 20 maart 2006 is verzonden naar de locatie Amerswiel en dat men daar met die informatie tot 26 juni 2006 niets heeft gedaan, sterker nog dat men klager van die
informatie tot die datum onkundig heeft gelaten. Kennelijk en terecht beschouwde men het bericht als loos alarm. Inmiddels bleef klager dagelijks naar zijn werk in Amsterdam gaan en was hij gedurende de weekeinden thuis. Op 26 juni 2006 werd hij
volkomen onverwacht door een aantal medewerkers van de locatie Amerswiel in de boeien geslagen en in een isoleercel geplaatst. Pas toen werd klager medegedeeld dat hij op een dodenlijst zou staan. Klager is nooit door wie dan ook bedreigd. Als men hem
om het leven had willen brengen, had dat in de periode van begin februari 2006 tot 26 juni 2006 dagelijks kunnen gebeuren. Omdat zijn v.i.-datum op 2 februari 2007 valt, verzoekt klager zijn beroep met meeste spoed te behandelen.

Klagers raadsvrouw heeft in haar op 7 september 2006 bij de Raad ontvangen fax nog het volgende aangevoerd.
De betrouwbaarheid van de Gripinformatie van maart 2006 wordt ter discussie gesteld. Blijkens die informatie zou klager, als hij uit de gevangenis komt, worden vermoord. Eerder, in januari 2005, ontving het meldpunt Grip ook al informatie (van de
FIOD-ECD) dat er sprake zou zijn van een liquidatiedreiging. Klager ontkent dat er van een dergelijke dreiging sprake is. Volgens de toenmalig behandelend officier van justitie was klager in die zaak niet betrokken. Uiteindelijk is die melding van het
Grip van januari 2005 daarom ingetrokken. In januari 2006 zou het Grip andermaal informatie hebben ontvangen die inhield dat klager na zijn detentie zou worden vermoord. Klager is van mening dat die melding op onjuiste gegevens gebaseerd is. Er is geen
sprake van een dodenlijst. De melding van het Grip van maart 2006 is daarom feitelijk onjuist, onvoldoende geconcretiseerd en niet meer betrouwbaar. Klager zet zijn vraagtekens bij de herkomst van de Gripinformatie. Voorts geldt dat de betreffende
melding bij het Grip is ingekomen in januari 2006 en dat het vervolgens een half jaar heeft geduurd voordat het Ministerie meende klager te moeten beschermen. In de periode tot zijn overplaatsing naar een gesloten inrichting heeft hij veelvuldig –
middels regimair verlof tijdens zijn verblijf in de b.b.i. – buiten de inrichting verbleven, terwijl hij in het kader van zijn verblijf in de z.b.b.i. tussen 08.30 en 21.00 uur steeds buiten de inrichting verbleef. Klager zou overigens per 4 juli 2006
een aanvang maken met een penitentiair programma (p.p.). Nimmer is gebleken van enig gevaar voor zijn veiligheid. De Gripinformatie is daarom achterhaald en niet meer (voldoende) actueel en betrouwbaar.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 22 juni 2006 heeft de directeur van de z.b.b.i. een selectievoorstel gedaan om klager deel te laten nemen aan een penitentiair programma. Uit de inrichtingsrapportage bleek dat enkele weken eerder een (telefonische) melding was ontvangen van het
Grip, inhoudende dat klager op een dodenlijst zou staan. Volgens klager zou dit op een misverstand berusten. De selectiefunctionaris heeft daarom contact opgenomen met het Grip. Hieruit kwam naar voren dat het Grip in maart 2006 contact had opgenomen
met de z.b.b.i. Amerswiel en had aangegeven dat klager op de dodenlijst zou voorkomen. De directeur zou hiervan op de hoogte zijn gesteld en die informatie is door hem doorgegeven aan het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.). Het b.s.d.
heeft klager vervolgens op de hoogte gesteld. Klager bleek toen al eerder op de dodenlijst te hebben gestaan. Het betrof hier evenwel een tweede, nieuwe melding van het Grip. Door de directeur van de z.b.b.i. is geen verdere actie ondernomen omdat de
directeur er vanuit is gegaan dat het hier een misverstand betrof. De selectiefunctionaris is een andere mening toegedaan. Het betreft nieuwe Gripinformatie, inhoudende dat klager na het beëindigen van zijn detentie zal worden vermoord. Deze informatie
wordt bestempeld als zijnde betrouwbaar en is aan de landelijk officier van justitie gemeld. Gelet op deze informatie bestaat er een verhoogd risico voor de veiligheid van klager. Omdat justitie verantwoordelijk is voor die veiligheid, is er geen
andere
mogelijkheid dan hem, teneinde zijn veiligheid zo goed mogelijk te waarborgen, in een gesloten inrichting te plaatsen. Gelet daarop is besloten klager niet toe te staan deel te nemen aan een p.p. maar hem te selecteren voor een inrichting met een
regime
van algehele gemeenschap met een standaard beveiligingsniveau.

4. De beoordeling
4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid.
Hoewel klager inmiddels is geselecteerd – en geplaatst – in een andere inrichting dan die waartegen het bezwaar en beroep is gericht, en hij tegen die latere beslissing geen bezwaarschrift heeft ingediend, behoeft dat in dit geval niet in de weg te
staan aan de ontvankelijkheid van het beroep. Indien hij bezwaar en beroep tegen de selectiebeslissing hem te plaatsen in de gevangenis Zuyderbos zou hebben ingesteld, zou dit bij een gegrondverklaring tot gevolg hebben dat de beslissing hem naar het
h.v.b. Zwaag te plaatsen zou komen te herleven. Daar heeft klager evenwel geen direct belang bij en in dat geval zou – door een snelle herselectie – de rechtsbescherming van klager tegen een beslissing hem weg te plaatsen uit een z.b.b.i. (waardoor
verdere detentiefasering op zijn minst genomen vertraging op zal lopen) in het gedrang komen. Klager is mitsdien ontvankelijk in zijn beroep.

4.2. Klager, die als passant ter herselectie in het h.v.b. was geplaatst, behoorde, gelet op artikel 9, tweede lid, Pbw, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.3. Het beroep is met name gericht tegen het (gestelde) gebrek aan actualiteit en betrouwbaarheid van de Gripinformatie van maart 2006. Indien en voor zover het door en namens klager daaromtrent gestelde aannemelijk zou zijn, zou dit ertoe moeten
leiden dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De beroepscommissie overweegt daaromtrent het navolgende.
Blijkens het rapport van het Grip van 20 maart 2006 is bij het Grip informatie binnengekomen waaruit werd geconcludeerd dat klager, als hij uit de gevangenis komt, zal worden vermoord. Deze informatie was afkomstig van de Criminele Inlichtingen Eenheid
(CIE). Daarbij is door de CIE gesteld dat de informant vermoedelijk als betrouwbaar en de informatie vermoedelijk als juist kunnen worden aangemerkt. Deze informatie is door het Grip ter kennis gebracht van de landelijk officier van justitie en ter
hand
gesteld aan de directeur van de inrichting waar klager (toen) verbleef.

Blijkens de aanvullende informatie van het Meldpunt Grip d.d. 18 september 2006 is die informatie bij het Grip ingekomen op 27 februari 2006 en is die informatie na intern overleg met de CIE aan de directeur ter kennis gebracht. De melding van 27
februari 2006 heeft geen verband met een eerdere soortgelijke melding uit 2004. In ieder geval zijn de bronnen van die twee meldingen verschillend. De melding van 27 februari 2006 is daarom op zijn eigen merites beoordeeld. De omstandigheid dat klager
het bestaan van een dergelijke dreiging ontkent, behoeft geen reden te zijn voor de aanname dat die dreiging niet zou bestaan, nu klager zich van een dergelijke dreiging immers niet bewust behoeft te zijn.

Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat aannemelijk moet worden geacht dat er sprake is van een zodanige dreiging voor klagers leven, dat dit – gelet op het belang van het waarborgen van klagers veiligheid
tijdens detentie – een terugplaatsing naar een gesloten inrichting rechtvaardigt. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet daarom bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 oktober 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven