Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1469/GB, 6 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1469/GB

Betreft: [klager] datum: 6 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A. Jonkers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 mei 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Grave te Grave ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 11 november 2000 gedetineerd. Nadat klager zich na een algemeen verlof op 20 mei 2001 niet terugmeldde bij de inrichting, is hij op 16 maart 2006 opnieuw gedetineerd. Hij verbleef in de locatie Groningen, een huis van bewaring
(h.v.b.).
Op 19 mei 2006 is hij geplaatst in de gevangenis Grave, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Uit de beslissing op het bezwaar blijkt dat de selectiefunctionaris ervan uitgaat dat klager zich op 5 juli 2004 had moeten melden. Klager is oprecht de mening toegedaan dat hij hiervan niet op de hoogte was. Hij heeft de uitkomst van de
gratieprocedure
afgewacht en was, na de negatieve beslissing, in afwachting van een nieuwe oproep. Hij zou zich dan zeker hebben gemeld. Klager heeft er belang bij om in het regime van een beperkt beveiligde inrichting te worden geplaatst (b.b.i.). Dit op grond van
persoonlijke omstandigheden en de thuissituatie, waarbij sprake is van een partner met zeer ernstige gezondheidsklachten (borstkanker).

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is geselecteerd voor een normaal beveiligde inrichting in verband met het feit dat hij zich op 20 mei 2001 niet heeft teruggemeld in de inrichting. Niet is gebleken dat klager op enigerlei wijze contact heeft gezocht met de inrichting waar hij
zich had moeten melden. Vervolgens heeft klager op of omstreeks 21 april 2004 een oproep ontvangen om zich te melden in een b.b.i. Dit had op 5 juli 2004 dienen te gebeuren. Op 1 juli 2004 heeft de raadsman van klager een gratieverzoek ingediend.
Kennelijk is klager ervan uitgegaan dat dit verzoek een schorsende werking zou hebben en is hij niet teruggekeerd naar de inrichting. Op zo’n moment is er sprake van een onttrekking aan detentie en staat klager als voortvluchtig te boek. Echter uit
niets blijkt dat een mogelijk schorsende werking van een gratieverzoek gecheckt is. In de beschikking d.d. 27 april 2006 wordt door de betreffende selectiefunctionaris gesproken over het feit dat klager naar zijn mening niet in de positie verkeert een
voorkeursplaatsing uit te spreken. Indien klager destijds regulier en op tijd van zijn verlof was teruggekeerd was thans zijn straf ten einde geweest en waren problemen als het “onmisbaar zijn” voor een grote transportonderneming niet aan de orde
geweest. Bij een selectie naar een inrichting met regiemsgebonden verlof wordt zwaar in de overweging meegenomen of de geselecteerde in staat moet worden geacht zich aan de gemaakte afspraken te houden. Uit de rapportage blijkt overduidelijk dat dit
niet het geval is.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Grave is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de
selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op het feit dat hij zich op 15 juli 2004 niet heeft gemeld bij een b.b.i., vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een beperkt
beveiligingsniveau. Klager heeft er, zonder enige verificatie, niet zomaar van uit kunnen gaan dat hij de uitkomst van het gratieverzoek kon afwachten. Hetgeen klager zonder nadere onderbouwing heeft aangevoerd ten aanzien van persoonlijke
omstandigheden is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 6 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven