Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2306/GV, 27 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2306/GV

betreft: [klager] datum: 27 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat, in tegenstelling tot het door de Minister ingenomen standpunt, voldoende sprake is van buitengewone zakelijke omstandigheden. Klager heeft voor de aanvang van zijn detentie zoveel mogelijk maatregelen genomen om zijn bedrijf
gedurende zijn detentie te laten voortbestaan. Ten tijde van de aanvang van de detentie waren er nog twee vaste medewerkers in dienst, die beiden hun vakantie vooraf hebben opgegeven. Daarbij is uitdrukkelijk rekening gehouden met het feit dat de
vakanties niet gelijktijdig zouden worden opgenomen en zij zoveel mogelijk elkaars werk konden opvangen. Door de detentie zijn de financiële spanningen in het bedrijf opgelopen en heeft één van de personeelsleden per 7 augustus van dit jaar ontslag
genomen. Niet te voorzien was dat deze medewerker zijn ontslag zou nemen. Normaliter zou de tweede medewerker, die zijn vakantie voor september had gepland, vervangen kunnen worden door de eerstgenoemde medewerker. Nu deze niet meer werkzaam is bij het
bedrijf kan er gesproken worden van een buitengewone overmacht situatie, die de aanwezigheid van klager als enige deskundige noodzakelijk maakt. Omdat het om een relatief jong bedrijf gaat, is het financieel onmogelijk extra krachten aan te trekken en
ook de expertise van het bedrijf kan niet snel aan derden worden overgedragen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Slecht bij zeer hoge uitzondering wordt strafonderbreking toegestaan om zaken te regelen. Klager is recentelijk nog een tweetal dagen thuis geweest, waar hij een aantal zaken heeft kunnen regelen. Dit in overleg met de inrichting. Verder kan klager in
overleg met de inrichting schuiven met de weekendverloven. Hij kan ze naar voren halen en/of in delen opnemen. Kortom, er zijn en waren meerdere mogelijkheden om zaken te regelen maar klager is hier kennelijk niet tevreden mee. Klager heeft te weinig
actie ondernomen om zijn bedrijf voldoende verzorgd achter te laten en de vakantieplanning van zijn zaakwaarnemer had beter geregeld moeten zijn.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de beperkt beveiligde inrichting Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 juli 2007.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend, wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. De beroepscommissie stelt vast dat klager verblijft in een beperkt beveiligde inrichting waar hij regimair verlof kan genieten. Hij heeft onlangs in overleg met de
inrichting twee dagen verlof gekregen om zaken te regelen. Gezien voornoemde omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat klager zijn zakelijke belangen tijdens het regimair verlof kan behartigen. Nu kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof, voldoet klager niet aan de eisen voor het verlenen van strafonderbreking. Derhalve kan de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op artikel 34 van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 27 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven