nummer: 06/2168/GV
betreft: [klager] datum: 27 september 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager stelt dat zijn verlofaanvraag is afgewezen op grond van informatie verstrekt door derden. Volgens het BSD heeft het OM aangegeven dat klager eerder contact zou hebben gehad met getuigen en aangevers. Volgens de politie zou klager deze getuigen
en
aangevers eveneens hebben bedreigd. Klager is van mening dat deze informatie niet op waarheid berust. Hij ontkent de aantijgingen ten stelligste en vraagt om onderbouwing daarvan. Daarnaast vindt klager het vreemd dat ondanks dat er geen beletselen
zijn
voor zijn verlof, de inrichting alsnog negatief adviseert. Er zijn immers geen negatieve rapportages over hem door de inrichting opgesteld. Klager is van mening dat met de onderhavige beslissing zijn resocialisatie wordt ondermijnd.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het OM adviseert negatief omdat de officier van justitie in beroep is gegaan. Naar de mening van het OM zal het Hof zich nogmaals moeten buigen over de twee geweldsdelicten waarvan klager is vrijgesproken. In het dossier zijn aanwijzingen gevonden dat
klager vanuit detentie contact heeft gezocht met aangevers van strafbare feiten, waarvoor klager is veroordeeld. Voorkomen moet worden dat klager dit nogmaals doet alvorens de zaak in hoger beroep is behandeld. Klager is een recidivist, de terugkeer
naar zijn woonplaats kan bij slachtoffers forse gevoelens van onrust veroorzaken nu de zaak nog niet definitief is behandeld. De politie adviseert negatief ten aanzien van de verlofverlening. Klager is na de vorige detentie vrijwel direct
gerecidiveerd.
Hij heeft diverse bedreigingen geuit naar aangevers en getuigen in zijn zaak.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD Utrecht te Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de verlening van algemeen
verlof. De politie Utrecht, district Heuvelrug te Veenendaal heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de verlening van algemeen verlof.
3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens diefstal, diefstal onder verzwarende omstandigheden, diefstal met geweld of bedreiging en afpersing. Zowel klager als het OM hebben beroep aangetekend.
Aansluitend dient hij principale hechtenis van 101 dagen te ondergaan. De fictieve v.i.-datum valt op of omstreeks 20 augustus 2007. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiare hechtenis van 3 dagen en 7 dagen gijzeling op grond van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Uit het negatieve advies van het OM is gebleken dat er aanwijzingen zijn dat klager contact heeft gehad met getuigen en aangevers van de strafbare feiten waarvoor klager veroordeeld is. De politie adviseert negatief in verband met snelle recidive na
vorige detentie en het uiten van diverse bedreigingen tegen aangevers/getuigen in de strafzaak. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een dusdanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze een afwijzing van
klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Het gevaar voor recidive is mede gelet op zijn recidivestaat zoals blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie niet denkbeeldig. Derhalve kan de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 27 september 2006
secretaris voorzitter