Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0708/TB, 20 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/708/TB

betreft: [klager] datum: 20 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.Th.M. Zumpolle, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 3 maart 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, en namens de Minister [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie, en de [...], psychiater/directeur behandeling bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).
Als toehoorder zijn aanwezig [...], werkzaam bij DJI, alsmede een begeleidster van klager, werkzaam bij de Van der Hoevenkliniek.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen (hierna: Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 24 oktober 1995 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 11 december 1997
aangevangen. Op 28 september 1998 is klager geplaatst in de Van der Hoevenkliniek. Deze inrichting heeft klager op 8 december 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 3 februari 2006 van de Landelijke Adviescommissie
Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 2 maart 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 3 maart 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van het beroep nog
niet gerealiseerd in verband met de toewijzing van het daartegen ingediende schorsingsverzoek (uitspraak 06/798/STB van 29 maart 2006).

3. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat klagers beroep gegrond dient te worden verklaard op de volgende gronden. Het tegen de longstayplaatsing ingediende schorsingsverzoek is toegewezen omdat klager nog volop in zijn behandeling zit en de positieve effecten
daarvan zichtbaar worden. Door het aanvankelijk passieve verzet van klager tegen zijn behandeling heeft men geconcludeerd tot chroniciteit van zijn problematiek. Daartoe bestaat geen aanleiding meer, nu klager sinds 2004 meewerkt, begeleid verlof
heeft
en werkt aan een delictscenario en een terugvalpreventieplan. Door de positieve ontwikkeling in klagers behandeling en zijn jarenlange gebruik van libidoremmende medicatie, is door de kliniek onvoldoende onderbouwd dat het delictgevaar van klager als
hoog ingeschat moet worden als het kader van de tbs zou wegvallen. Volgens onder meer Amerikaans wetenschappelijk onderzoek is gebruik van libidoremmende medicatie vaak de beste manier om delictgevaar te doen afnemen.
Het door klager gepleegde tbs-delict, welke niet door klager wordt ontkend, is van agressieve aard, maar ten tijde van zijn tbs hebben zich geen agressieve incidenten voorgedaan. Klager heeft daarmee laten zien recidivevrij te zijn. Het is van belang
dat klager onbegeleid verlof krijgt, opdat hij kan laten zien dat zijn behandeling is aangeslagen. In een longstayvoorziening zal hij geen onbegeleid verlof kunnen krijgen, waardoor het recidivegevaar niet meer goed ingeschat kan worden.
Klager heeft recht op behandeling. Plaatsing in een longstayvoorziening is in strijd met artikel 37 c Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, u jo 2 Bvt. Sinds de bestreden beslissing verblijft klager nog in de Van der Hoevenkliniek en is actief
bezig
met zijn behandeling. Het zou contra-productief zijn als hij alsnog naar een longstayvoorziening zal worden overgeplaatst.
Er is klager voorts geen tweede behandelpoging in een andere kliniek aangeboden.
Het LAP-advies, op grond waarvan de Minister de bestreden beslissing heeft genomen, is niet zorgvuldig tot stand gekomen. De LAP heeft namelijk op de dag van ontvangst van de stukken advies uitgebracht ten aanzien van klager, maar tevens ten aanzien
van
een andere tbs-gestelde wiens beroep de beroepscommissie vandaag eveneens ter zitting behandelt (06/563/TB). De LAP heeft voorts niet beschikt over de uitspraak van 22 december 2005 van de rechtbank te Lelystad. Als zij daarover wel had beschikt, zou
zij klager of de kliniek nader hebben moeten horen en de longstayindicatie van klager wellicht hebben afgewezen, nu in die uitspraak wordt vermeld dat klager zich het laatste half jaar onder druk van de behandelaars beter aan het ontwikkelen is en dat
de kliniek verder wil met klagers behandeling. In dat licht dient ook beoordeeld te worden de opmerking van de getuige-deskundige van de kliniek tegenover de rechtbank dat de longstayaanvraag in feite als een politiek wenselijke actie gezien moet
worden.

Klager heeft ter zitting daaraan nog het volgende toegevoegd.
Hij heeft nog geen onbegeleid verlof genoten. Hij zou onbegeleid naar het ziekenhuis gaan, maar is uiteindelijk begeleid gegaan omdat kon worden volstaan met een dagopname. Alleen de eerste jaren had hij weerstand tegen bepaalde behandelonderdelen, die
naar zijn gevoel niet zozeer met zijn behandeling te maken hadden, zoals sport. Psychotherapie heeft hij nooit afgehouden. Nadat hij jarenlang op zijn kamer had verbleven, wilde hij verder komen en heeft hij gevochten voor een plaats in de transmurale
voorziening De Weerd, vlakbij de kliniek. Dezelfde weerstand die de kliniek bij hem voelt, voelde hij bij de kliniek. Hij zag het toen niet meer zitten en heeft als signaal naar de kliniek een suïcide voorgewend door een pop op te hangen. Klager heeft
aanvankelijk veel weerstand gehad tegen het opstellen van een delictscenario, maar is daar een jaar geleden mee begonnen, omdat daar steeds meer naar gevraagd wordt, bijvoorbeeld door de rechtbank. Dit vordert langzaam. Er wordt dus wel gewerkt aan
zijn
behandeling, ondanks zijn weerstand en enkele conflicten soms. Hij weet niet wat het inhoudt als men zegt dat het niet lukt om zijn kernproblematiek aan te pakken. Alleen bij de psychotherapie is daarover gesproken. No cure but control is de insteek
van
de kliniek. Klager heeft dat in het begin bestreden, maar heeft daar nu zijn twijfels over omdat het een logische stap richting beheersbaarheid is. Medicatiegebruik en een delictscenario zijn instrumenten om zijn probleem beheersbaar te houden. Klager
heeft alleen onzekerheid of hij bij het wegvallen van de tbs niet tot delicten zal komen. Hij heeft een pedofiele voorkeur voor jongens, maar heeft in de kliniek ontdekt dat hij ook een voorkeur voor vrouwen heeft. Het is lastig om in de kliniek
daarmee
aan de slag te gaan, dat zou tijdens onbegeleid verlof moeten gebeuren, maar de kliniek vormt daartoe een belemmering.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
In een schorsingsuitspraak wordt slechts een voorlopig oordeel gegeven, waaraan de beroepscommissie niet is gebonden. Klager verblijft uitsluitend nog in de Van der Hoevenkliniek zolang de beroepscommissie het beroep niet heeft beoordeeld op basis van
het geheel toegezonden dossier. De LAP bestaat uit drie teams, die telkens op een bepaalde dag vergaderen en zaken afdoen. De betreffende stukken zijn al in een eerder stadium aan de LAP toegezonden. De LAP neemt nooit kennis van rechterlijke
uitspraken
tot verlenging van de tbs, maar wel van verlengingsadviezen die daaraan ten grondslag liggen. Het LAP-advies is wel degelijk zorgvuldig tot stand gekomen.
Naar het oordeel van de Van der Hoevenkliniek en de LAP heeft klager ondanks een verbeterde motivatie nooit echte progressie in zijn behandeling kunnen laten zien en is klager voortdurend delictgevaarlijk. Klager is mede veroordeeld voor verkrachting.
Juist deze seksuele component heeft een grote rol gespeeld bij de behandeling van klager. Uit het gebruik van libidoremmende medicatie kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat alle therapieën zijn aangeslagen en dat de
delictgevaarlijkheid
is afgenomen. Verwezen wordt naar de zesjaarsverlengingsrapportage van 16 oktober 2003 van psychiater [...], die aangeeft dat die medicatie alleen te weinig zekerheid biedt ten aanzien van het recidiverisico. De indruk bestaat dat klager alleen heeft
deelgenomen aan datgene waaraan hij heeft willen deelnemen en dat hij de rest maar heeft laten zitten.
Een tweede behandelpoging is geen harde eis meer volgens het Longstay beleidskader van augustus 2005. In voorkomende gevallen kan de Minister besluiten tot behandeling in een kliniek.
Niet is gebleken dat de Van der Hoevenkliniek na de longstayvoordracht daar niet meer achter zou staan. Blijkens navraag bij de kliniek moet het gezegde door de deskundige tijdens de verlengingszitting als volgt gezien worden: het uitgangspunt van de
kliniek is in principe altijd voortzetting van behandeling, maar klager is toch voorgedragen voor een longstayplaatsing omdat ondanks medicatiegebruik zijn kernproblematiek niet kan worden bereikt, hij ondanks behandeling ontkennend blijft, hij gezien
zijn delictgevaarlijkheid in aanmerking komt voor een longstayplaatsing en omdat longstayvoorzieningen zijn ingesteld als specialistische settingen voor tbs-gestelden als klager. Een longstayplaatsing is niet in strijd met de artikelen 37 c WvSr en 1 u
jo 2 Bvt. Er is geen absoluut recht op behandeling gericht op resocialisatie. Uitgangspunt is dat een tbs-gestelde de nodige behandeling krijgt, in beginsel zoveel mogelijk gericht op resocialisatie. Met behandeling conform “state of the art” wordt
gedurende de eerste jaren van de tbs geprobeerd tot resocialisatie te komen. Als voldoende behandelresultaten uitblijven met een slecht perspectief, kan de Minister het algemeen belang stellen boven het individuele belang gezien het capaciteitstekort
en
het belang van andere tbs-gestelden bij een tijdige aanvang van hun behandeling. Alsdan wordt beslist tot een longstayplaatsing, waar nog steeds behandeling wordt geboden, zij het niet meer gericht op resocialisatie, maar op stabiel blijven.
In het licht van het vorenstaande zijn de door en namens klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing ongegrond.
De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

Op verzoek van de Minister heeft [...] een inhoudelijke toelichting gegeven.
Bij klager speelt de persoonlijke tragiek dat hij onvoldoende heeft kunnen profiteren van de behandeling. De kliniek heeft zeer lang stilgestaan bij de vraag of de behandeling na drie jaar moest worden voortgezet. Hoewel er grote vraagtekens waren,
heeft de kliniek toch besloten door te gaan met de behandeling van klager, waarna klager onmiddellijk een grote achteruitgang in zijn functioneren liet zien. Er was sprake van een echt infantiele terugtrekking. Klager verbleef veel in bed en toonde
massale weerstand. Door het behandelteam is vervolgens veel energie en strijd ingezet, zodanig dat klager een suïcide nadeed, hetgeen hij gelukkig te boven is gekomen. Als klager aardigheid ziet in een therapie of taak, dan zet hij zich daar voor 100
procent voor in. Wat betreft het relaas van de deskundige van de kliniek bij de rechtbank geldt dat de kliniek zeker met klager was doorgegaan als ze de beschikking had gehad over een gesloten longcare afdeling. Klager is gemotiveerd voor
medicatiegebruik, maar de kliniek heeft het benaderen van de kernproblematiek betreffende zijn stoornis en het zeer riskante tbs-delict, van inzicht en belevingen en van een schuldbeleving die je kan operationaliseren in een behandeling, niet kunnen
bereiken ondanks verschillende pogingen daartoe. Het recidivegevaar wordt op korte termijn laag tot matig ingeschat en op langere termijn als hoog. De kliniek heeft een hoger niveau van functioneren van klager niet kunnen bereiken. De kliniek ziet geen
mogelijkheid voor een zelfstandig functioneren van klager in de maatschappij. Als ze die mogelijkheid wel had gezien, zou klagers behandeling zijn voortgezet en zou klager niet voor een longstayplaatsing zijn voorgedragen. Er is niet een overplaatsing
naar een andere tbs-inrichting overwogen, omdat de kliniek daartoe geen mogelijkheden zag daar een andere tbs-inrichting tot eenzelfde inschatting als de kliniek zou komen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 8 december 2005 en het advies van de LAP van 3 februari 2006, welke naar het
oordeel van de beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de Van der Hoevenkliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening
vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager vanwege zijn pedofilie van het exclusieve type en zijn persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is
gebleken
en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft klager wel een verbeterde motivatie en inzet laten zien, maar heeft dit niet geleid tot enige echte vooruitgang in de behandeling en evenmin
tot afname van het, ondanks het gebruik van libidoremmende medicatie, als hoog ingeschatte delictgevaar.
Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling dan wel resocialisatiemogelijkheden of alternatieve plaatsingsmogelijkheden zijn aangeboden alsmede dat zijn delictgevaarlijkheid is afgenomen, wordt geen grond gevonden in de
stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
Onder deze omstandigheden kan worden volstaan met een behandelpoging in één kliniek.
Voorts is in aanmerking genomen dat ook in een longstayvoorziening een verplegings- en behandelingsplan wordt opgesteld, zij het dat dit niet (primair) is gericht op resocialisatie maar op stabilisatie, in welk kader wordt getoetst of eventuele
vooruitgang alsnog zou kunnen leiden tot overplaatsing naar een reguliere tbs-inrichting.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De enkele omstandigheid dat klagers schorsingsverzoek is toegewezen kan geen grond vormen om tot gegrondverklaring van het beroep over te gaan. Toewijzing heeft in dit geval plaatsgevonden totdat de beroepscommissie het beroep op basis van alle
toegezonden stukken en het horen ter zitting ten gronde heeft kunnen behandelen en op grond daarvan uitspraak heeft kunnen doen. Zoals hiervoor is overwogen, moet deze behandeling ten gronde leiden tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en mr. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven