nummer: 06/626/TB
betreft: [klager] datum: 20 september 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.H. van Zundert, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 28 februari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.H. van Zundert, en namens de Minister [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie.
Aanwezig waren een begeleider van klager vanuit de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht en [...], werkzaam bij DJI.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager vanuit De Kijvelanden over te plaatsen naar de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 21 maart 2003 opgenomen in de tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: De Kijvelanden). Bij
uitspraak 03/28/TB van 29 juli 2003 heeft de beroepscommissie klagers beroep daartegen ongegrond verklaard. Bij schrijven van 8 februari 2006 heeft De Kijvelanden de Minister verzocht klager te herselecteren. Op 22 februari 2006 is klager gehoord over
de voorgenomen beslissing hem over te plaatsen naar de Van der Hoevenkliniek. De Minister heeft op 28 februari 2006 beslist klager over te plaatsen naar de Van der Hoevenkliniek. Deze overplaatsing is op 6 maart 2006 gerealiseerd.
3. De standpunten
Klager is achteraf gezien wel blij met zijn overplaatsing naar de Van der Hoevenkliniek, omdat bij de behandeling daar het accent niet op zijn ontkenning van de delicten ligt. Hij heeft het idee dat hij daar vooruit kan komen en dat daar niet bij
voorbaat wordt ingezet op een longstayplaatsing. Zijn familie bezoekt hem daar wel, zij het minder vaak. Klager kan zich echter niet verenigen met de redenen die door De Kijvelanden voor de overplaatsing zijn gegeven, namelijk een mislukte behandeling
door klagers ontkennende houding en het bieden van een tweede behandelkans. Hij heeft nooit een voldoende eerste kans gehad. Klager heeft van begin af aan zijn delicten ontkend. Reeds in de beroepsprocedure tegen de beslissing klager in De Kijvelanden
in plaats van Hoeve Boschoord te plaatsen, is namens de Minister aangevoerd dat niet zozeer klagers IQ alswel zijn ontkennende houding een probleem bij zijn behandeling vormde. Men heeft hem in De Kijvelanden drie jaar lang onder druk gezet om zijn
delicten alsook het misbruik door zijn vader te bekennen. Men heeft daarbij gedreigd met een longstayplaatsing. Desondanks heeft hij zich goed ingezet en heeft hij aan alle therapieën meegedaan, ook aan het zorgprogramma seksuele delictplegers welke
hij
volgens De Kijvelanden niet goed zou hebben afgesloten. In het verlengingsadvies van 6 oktober 2005 heeft De Kijvelanden aangegeven dat klagers behandeling ondanks klagers ontkennende houding dient te worden voortgezet. Vlak nadat de rechtbank klagers
tbs had verlengd, heeft De Kijvelanden de Minister om klagers overplaatsing verzocht. De Kijvelanden had veel eerder om overplaatsing van klager naar Hoeve Boschoord moeten vragen. Klager wilde daar destijds zelf om vragen, maar heeft dat niet gedaan
omdat hij had begrepen dat hij in dat geval onderaan de wachtlijst zou komen te staan en opnieuw zou moeten beginnen. Klager heeft nu drie à vier jaar behandelachterstand opgelopen, terwijl van meet af aan bekend was dat klagers ontkennende houding een
probleem zou gaan vormen bij zijn behandeling in De Kijvelanden. Wat nu is ontstaan in de Van der Hoevenkliniek had al eerder kunnen en moeten ontstaan.
Verder is klager niet zorgvuldig gehoord over de voorgenomen overplaatsingsbeslissing. Terwijl klager in gesprek was met een personeelslid, is het hoofd behandeling de gesprekskamer binnengelopen met een hoorformulier, met de mededeling dat klager dat
formulier diende te ondertekenen omdat bezwaar maken geen zin had nu de overplaatsingsbeslissing vast stond. Waar op het formulier staat vermeld dat klager geen bezwaar heeft en constructief zal meewerken, zijn dat uitsluitend de woorden van het hoofd
behandeling. Bovendien was de Minister op de hoogte van klagers bezwaren, die bij brieven van 23 en 27 februari 2006 naar voren zijn gebracht en waarover vóór het nemen van de bestreden overplaatsingsbeslissing contact heeft plaatsgevonden met een
medewerker van de afdeling Individuele Zaken TBS van het ministerie van Justitie.
Namens de Minister is aangevoerd dat de bestreden beslissing in redelijkheid genomen mocht worden in het licht van het herselectieverzoek van De Kijvelanden en het toegezonden hoorformulier waarop staat vermeld dat klager geen bezwaar heeft. De
Kijvelanden is verantwoordelijk voor de behandeling en het verloop daarvan. In het herselectieverzoek heeft De Kijvelanden aangegeven dat klagers behandeling is vastgelopen omdat zijn kernproblematiek niet aangepakt kon worden door zijn ontkennende
houding ten aanzien van de delicten waarvoor hem tbs is opgelegd. Klager heeft wel meegedaan aan behandelsessies, maar dat heeft niet geleid tot het geven van inzicht in die delicten gezien klagers ontkenning. In De Kijvelanden werd zeer veel waarde
gehecht aan het toegeven van het plegen van de delicten om in te kunnen schatten of klager in de toekomst opnieuw delicten zou kunnen plegen. Inzicht op basis van een delictscenario is daarvoor van het grootste belang, maar dit loopt bij klager al mis
bij de eerste stap daartoe. Gelet op de inhoud van het verlengingsadvies bestaat niet de indruk dat De Kijvelanden een langdurige machtsstrijd heeft willen voeren. De Kijvelanden zag wel mogelijkheden voor behandeling, maar niet meer in de inrichting
zelf. Het kan zijn dat het revisieverzoek daarbij een rol heeft gespeeld. Hiermee is sprake van een integere houding van De Kijvelanden. Het ontkennen van delicten kan voor elke kliniek een obstakel voor de behandeling vormen en dan is er alle reden
voor een overplaatsing naar een andere inrichting. In de Van der Hoevenkliniek dient nu verder onderzocht te worden of de ontkenning daar ook een obstakel zal worden of niet.
Wat betreft het horen mag en moet de Minister afgaan op een ondertekend hoorformulier. Of het daarop vermelde woord “constructief” wel of niet van klager zelf afkomstig is, staat op dat moment niet ter beoordeling van de Minister. De
overplaatsingsbeslissing wordt genomen aan de hand van alle voorliggende stukken. Er was op dat moment geen reden te twijfelen aan de inhoud van die stukken. Bij een verlengingszitting is slechts aan de orde of de tbs moet worden voortgezet en niet in
welke inrichting.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.
4. De beoordeling
Klagers beroep is uitsluitend gericht tegen de beslissing tot overplaatsing naar een andere inrichting en niet tegen de beslissing hem specifiek over te plaatsen naar de Van der Hoevenkliniek.
Door en namens klager is aangevoerd dat klager niet op de juiste wijze is gehoord over de voorgenomen overplaatsingsbeslissing, alsmede dat de Minister vóór het nemen van de overplaatsingsbeslissing schriftelijk alsnog op de hoogte is gesteld van
klagers bezwaren tegen een overplaatsing. Wat er ook zij van de gestelde onjuistheid van horen in De Kijvelanden, de beroepscommissie acht het op zich zorgvuldig wanneer de Minister bij het nemen van de overplaatsingsbeslissing in ieder geval ingaat op
alsnog door of namens klager naar voren gebrachte bezwaren. De omstandigheid dat dit in dit geval niet is gebeurd, kan evenwel niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep, nu klager zijn bezwaren tegen de overplaatsingsbeslissing in beroep
alsnog volledig naar voren heeft kunnen brengen.
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de Minister in redelijkheid op voorstel van De Kijvelanden kunnen komen tot de beslissing klager over te plaatsen naar een andere inrichting. Hierbij is in aanmerking genomen dat klagers behandeling
volgens
het herselectieverzoek van 8 februari 2006 van De Kijvelanden en de brief van 24 februari 2006 van het hoofd behandeling van de Kijvelanden ondanks klagers inzet is gestagneerd, omdat men de kernproblematiek niet heeft kunnen bereiken daar klager
ondanks de behandelpogingen zijn delicten blijft ontkennen. Wat er ook zij van de vraag of de ontkenning van delicten op zich een voldoende reden is voor overplaatsing, in het licht van het oordeel van De Kijvelanden moet in ieder geval geoordeeld
worden dat de behandeling aldaar als zodanig vastgelopen wordt beschouwd dat een voortzetting van de behandeling in De Kijvelanden niet langer zinvol kan worden genoemd. Blijkens de door en namens hem ter zitting afgelegde verklaringen is ook klager
inmiddels van mening dat voortzetting van de behandeling aldaar geen zin meer heeft. Het is niet aan de beroepscommissie te treden in een door een tbs-inrichting voorgestane wijze van behandelen. Zij kan derhalve niet ingaan op de opgeworpen vragen of
De Kijvelanden in klagers geval al dan niet te lang een behandelpoging heeft ondernomen en of De Kijvelanden niet eerder tot het oordeel had moeten komen dat een overplaatsing wenselijk was nu klager van meet af aan zijn delicten heeft ontkend.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager over te plaatsen vanuit De Kijvelanden, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en mr. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 september 2006
secretaris voorzitter