Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0563/TB, 19 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/563/TB

betreft: [klager] datum: 19 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.Th.M. Zumpolle , namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 21 februari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, en namens de Minister [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie, en [...], psychiater/directeur behandeling bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).
Als toehoorder namens de Minister is aanwezig [...], werkzaam bij DJI.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen (hierna: Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 29 april 1996 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 22 september 1997
geplaatst
in de Van der Hoevenkliniek. Deze inrichting heeft klager op 5 december 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 3 februari 2006 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien
van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 20 februari 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 21 februari 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Klager is op 15 maart 2006 geplaatst
in
de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.

3. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat de Minister er ten onrechte vanuit is gegaan dat klager voortdurend delictgevaarlijk is en dat behandeling in de Van der Hoevenkliniek niet langer mogelijk is. In die kliniek is ondanks het advies van het Pieter Baan
Centrum tot twee keer toe ingezet op een groepsgerichte behandeling van klager in plaats van een individueel therapeutisch contact, hetgeen tot mislukken gedoemd was en klager niet ten nadele mag strekken. Het ging pas beter met klager nadat hij in
2003
een eigen woning bij de kliniek kreeg en onbegeleid naar de stad mocht. Tijdens verlof hebben zich geen incidenten voorgedaan die te herleiden zijn naar het delict waarvoor hem tbs is opgelegd. Onjuist is de bewering van de Minister dat zich agressieve
delicten zouden hebben voorgedaan. Naar aanleiding van een aantal aanvaringen met de groepsleiding binnen de kliniek is klager, na vijf jaar gestopt te zijn, weer wat soft drugs gaan gebruiken, waardoor hij zijn onbegeleide verlof is kwijt geraakt en
hem ten onrechte vrijheidsbeperkende maatregelen zijn opgelegd. Blijkens het verlengingsadvies van juni 2004 blijft het beleid ten aanzien van klager gericht op een verblijf in een transmurale voorziening bij de kliniek, gaat het beter met klager en is
het recidiverisico afgenomen. Op de dag van de verlengingszitting in augustus 2004 heeft klager zich aan het toezicht onttrokken, waarna hij softdrugs heeft gebruikt en is opgepakt. Niettemin heeft de rechtbank klagers tbs met een jaar verlengd.
Daarbij
is overwogen dat gelet op de lange duur die klager al in de Van der Hoevenkliniek verblijft het van groot belang is dat de kliniek voortdurend blijft werken aan de genezing en resocialisatie. In de tussentijd is geen enkel signaal aan klager gegeven
dat
werd gedacht aan een longstayplaatsing, ook niet in het verlengingsadvies van juni 2005, waarin is aangegeven dat klager na genoemde onttrekking aan het toezicht gedurende een half jaar in een huis van bewaring heeft verbleven, dat klager na terugkeer
in de kliniek gefrustreerd was en dat na zijn terugkeer geen sprake meer is van echt verdere behandeling. In de longstayaanmelding van 5 december 2005 worden geen nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van het laatste verlengingsadvies genoemd
die
het plotselinge besluit van een longstayaanvraag rechtvaardigen. Uit de wettelijke aantekeningen over de periode 13 juli tot en met 11 oktober 2005 blijkt zelfs dat in die periode het ingezette behandelbeleid zal worden voortgezet en dat een viertal
benoemde behandelindicaties voor de komende periode blijft gehandhaafd. De LAP heeft vervolgens op de dag van ontvangst van de stukken geadviseerd zonder klager te horen, hetgeen onzorgvuldig is, te meer waar de kliniek in de periode juni-oktober 2005
klager verder heeft willen behandelen. Verder maakt de LAP niet duidelijk waarom een second opinion in klagers geval geen meerwaarde heeft. Het LAP-advies kan derhalve niet ter onderbouwing van de bestreden beslissing gebruikt worden.
Klager maakt aanspraak op een vervolgbehandeling in de Van der Hoevenkliniek dan wel een andere kliniek. Een longstayplaatsing is in algemene zin in strijd met artikel 2 Bvt en artikel 37 c Wetboek van Strafrecht, nu in een longstayvoorziening geen
behandeling meer plaats vindt.
Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en klager dient een tegemoetkoming te worden geboden.

Klager heeft in aanvulling daarop ter zitting nog het volgende naar voren gebracht.
De kliniek heeft van begin af aan gezegd dat zijn behandeling lang zou gaan duren, maar klager wilde actie. Klager wilde behandeling voor zijn chronische verslaafdheid en agressie, maar heeft die nimmer gekregen. Nu zegt men dat hij onbehandelbaar is.
Hij heeft alleen op individuele basis psychotherapie gehad en men heeft hem Ritalin gegeven, waarvan hij hartfalen heeft gekregen. Hoewel hij meer vrijheden kreeg, mocht hij steeds minder naar buiten toe, hetgeen ook in 2005 het geval was. Klager heeft
zich daartegen verzet, wat volgens de kliniek een conflict werd genoemd en dat leidde vervolgens weer tot incidenten. Men heeft hem uitgedaagd om agressief te worden. Dit terwijl er geen reden was om hem verlofuren af te pakken. De kliniek vond dat
klager te snel ging, terwijl met de rechtbank duidelijk de afspraak was gemaakt dat het snel moest gaan. Het irriteert klager dat door de kliniek niet wordt gemeld dat hij wel degelijk, zij het langzaam, vooruitgang heeft geboekt. Hij heeft twaalf
diploma’s behaald en is in staat om 30 uur per week rustig op de werkplaats te werken. Hij heeft geleerd dingen te accepteren en met onvrede om te gaan, hij toont empathie en is meer gericht op de band waarin hij speelt in plaats van alleen op zichzelf
als drummer. Tijdens het wonen op de flat moest hij onder meer leren om te gaan met hygiëne en geld. Hem is gezegd dat hij via de longcare langzaam weer in de maatschappij zou kunnen terugkeren. Halverwege de behandeling is hem gezegd dat hij ook daar
lang zou moeten blijven. Klager wilde eerder naar een zelfstandige woning, waardoor er weer conflicten ontstonden over hele kleine dingen, zoals bijvoorbeeld een koffievlek op de vloer op grond waarvan hij niet naar buiten zou kunnen.
Klager ziet de longstayvoorziening waarin hij verblijft als een verkapte vorm van een huis van bewaring. Er geldt daar een bajesregime. De enige structuur daar vormt de insluiting. Hij kan daar niet werken en geen opleiding volgen. Hij kan daar dus
niets aan vooruitgang laten zien.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In geval de LAP in
de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
In de ten aanzien van klager uitgebrachte verlengingsadviezen en de longstayaanmelding wordt gesproken van een hoog recidiverisico als de structuur rond hem zou worden losgelaten. Voorts komt daaruit naar voren dat er verscheidene incidenten zijn
geweest, waarbij klager agressief gedrag vertoonde en dat na een ernstig incident op 16 mei 2004 is besloten de behandeling richting een transmuraal traject niet langer voort te zetten. Klagers stelling dat er tijdens verloven niets aan de hand was, is
onjuist. Er was sprake van agressief gedrag naar medepatiënten, alsook van onttrekking aan het toezicht en softdrugsgebruik buiten de kliniek. Dit zijn evidente schendingen van de kliniekregels en verlofvoorwaarden, die knagen aan de basis van het
vertrouwen tussen de kliniek en klager. Klagers verloven zijn ingetrokken na 16 mei 2004, op welk moment klager hooguit onbegeleid verlof met twee overnachtingen had. Er was geen sprake meer van een behandeling die is afgekapt en nog ingezet kon
worden.
Uit alle stukken blijkt duidelijk dat tot 16 mei 2004 met alle moeite en inzichten is getracht om klager terug te laten keren in de maatschappij. Door de kliniek genoemde kritiekpunten onderbouwen dat die pogingen niet hebben geleid tot een mogelijke
terugkeer van klager in de samenleving. De Van der Hoevenkliniek is wat betreft de longstayaanmelding getriggerd door een verzoek van de Minister aan de tbs-klinieken om hun populatie op longstaykandidaten te bezien. Het is niet vreemd dat de Van der
Hoevenkliniek klager als zodanig heeft aangemeld. De LAP heeft zich vervolgens van de bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot klager op de hoogte gesteld. De LAP heeft op grond van de stukken aan de hand van de geringe behandelresultaten
en klagers hoge recidivegevaar geconcludeerd dat klager niet te behandelen is en chronisch delictgevaarlijk is. Het LAP-advies is zorgvuldig tot stand gekomen en goed onderbouwd. Mede op basis daarvan is de bestreden beslissing genomen en is klager in
de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught geplaatst. Blijkens telefonische navraag wordt klager ook daar als een zorgenkind ervaren en vinden ook daar conflicten plaats, zoals die in de Van der Hoevenkliniek hebben plaatsgevonden.
In het licht van het vorenstaande zijn de door en namens klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing ongegrond. Volgens het gevoerde longstaybeleid is een behandeling in twee klinieken geen vereiste meer. De LAP heeft uitdrukkelijk
overwogen dat een second opinion in een andere kliniek geen enkele meerwaarde heeft.
De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

Op verzoek van de Minister heeft de heer Gerrits een inhoudelijke toelichting gegeven.
De Van der Hoevenkliniek is gericht op een groepsgerichte aanpak. Klager paste daar niet in. Er is niet overwogen een herplaatsing aan te vragen, maar zelf met hem een individueel traject te volgen met een uitermate beperkt programma. Dit had effect,
maar slechts voor korte duur. Het grenzeloze van klager gaat heel snel weer een rol spelen, ook in het contact met medepatiënten, die daardoor overbelast raakten. Bij een verblijf van klager in de groep dreigde of klager of de groep te decompenseren.
Klager is veel structuur geboden zonder dat dit tot noodzakelijke verandering leidde. Zijn resocialisatie moet zich immers richten op het functioneren in een groep. Je kan niet goed behandelen zonder een goed functioneren in de groep. Dat niveau is met
klager niet bereikt. Er zijn incidenten met drugsgebruik geweest. Het structuurloze van klager leidt bij het buiten zijn tot een verlies van het beeld waarmee hij bezig is. Klagers mogelijkheden om structuur vast te houden zijn uitermate beperkt.
Geprobeerd moest worden om ook onbegeleid de structuur vast te houden, Om die reden werden de verloven overzichtelijk en korter gemaakt. Dit leidde tot verzet en incidenten. Klager wilde dit niet accepteren. Naar aanleiding van het algemene verzoek van
de Minister heeft de kliniek een korte voorbereidingstijd gehad om te bezien welke patiënten voor een longstayplaatsing in aanmerking kwamen. Wat betreft klager was er al langere tijd een stilstand in de behandeling na een agressief incident in mei
2004
waarbij hij overmeesterd moest worden. Een dergelijk incident is heel ernstig als al langere tijd in de kliniek een behandelpoging wordt ondernomen. In het verlengingsadvies van 2004 is aangegeven dat de behandeling voortgezet moest worden, omdat de
kliniek op dat moment niets anders kon. Wel is alles tot een minimum teruggebracht. Klager bleef wel op de flat, maar dat stond niet meer in het teken van op verandering gerichte behandeling via een transmuraal traject. Er zijn op verschillende
niveau’s
van groepsgerichte en individuele aanpak pogingen gedaan om tot resocialisatie te komen. Volgens de kliniek is het plafond bereikt en is er geen behandelmogelijkheid meer. Om die reden is klager aangemeld voor een longstayplaatsing, welke aanmelding is
gevolgd door een positief advies van de LAP. Plaatsing in een longstayvoorziening kan overigens niet gezien worden als levenslang. Ook vandaaruit wordt herhaaldelijk eventuele voortgang getoetst.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 5 december 2005 en het advies van de LAP van 3 februari 2006, welke naar het
oordeel van de beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf in de Van der Hoevenkliniek met het oog op resocialisatie gerichte behandeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve
een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager volgens zowel de Van der Hoevenkliniek als de LAP vanwege zijn gemengde
persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken als groepsongeschikt moet worden aangemerkt, dat klager met name vanwege het niet kunnen vasthouden van structuur en vertonen van agressief gedrag in conflictsituaties niet of nauwelijks behandelbaar is
gebleken, dat de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is en dat klager als voortdurend delictgevaarlijk moet worden aangemerkt.
Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling dan wel resocialisatiemogelijkheden zijn aangeboden, dat zijn delictgevaarlijkheid voldoende is afgenomen en dat er nog verdere behandelmogelijkheden aanwezig zijn, wordt geen
grond gevonden in de stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
Voorts is in aanmerking genomen dat ook in een longstayvoorziening een verplegings- en behandelingsplan wordt opgesteld, zij het dat deze in het licht van de longstayindicatie niet (primair) is gericht op resocialisatie, alsmede dat in het kader
daarvan
wordt getoetst in hoeverre eventuele vooruitgang alsnog zou kunnen leiden tot een overplaatsing naar een reguliere instelling.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en mr. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 19 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven