nummer: 06/2192/GV
betreft: [klager] datum: 19 september 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[klager], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 24 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof op 28 augustus 2006 om aanwezig te kunnen zijn bij de vruchtwaterpunctie van zijn vrouw in het VU in Amsterdam. De hoofdreden van het verzoek van klager is dat zijn vrouw op doktersadvies na de
vruchtwaterpunctie rust moet nemen en zich zo min mogelijk moet inspannen. Als klager geen verlof krijgt moet zijn vrouw alleen opdraaien voor de verzorging van hun kinderen wat dus absoluut niet kan en mag. Ook is zijn vrouw na de vruchtwaterpunctie
door de verdoving niet meer in staat om zelfstandig te reizen. Klager zou daarom aanwezig moeten zijn om haar van en naar het ziekenhuis te vervoeren. Ook spreekt klager zijn angst uit voor de gevolgen van onder meer een zogenaamd “misverstand”,
namelijk dat zijn verzoek is afgewezen op een heel andere grond (diplomering dochter).
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De aanwezigheid van klager bij de vruchtwaterpunctie van zijn vrouw is niet noodzakelijk. Uit de ontvangen rapportage komt naar voren dat mevrouw wel mobiel is en dat begeleiding door haar echtgenoot niet noodzakelijk is. Vanuit de VU is aangegeven dat
mevrouw zeker haar rust moet nemen maar dat ze mag lopen en autorijden. Tevens blijkt uit het verzoek niet dat er andere redenen zijn om klager tijdelijk de inrichting te laten verlaten. Er wordt in ieder geval niet aangegeven dat er rond de
zwangerschap directe problemen zijn.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen a/d Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
3. De beoordeling
Klager is thans preventief gedetineerd op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Ingevolge artikel 21 Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. De beroepscommissie
oordeelt dat de aanwezigheid van klager bij de vruchtwaterpunctie van zijn vrouw niet noodzakelijk is. Daarnaast is niet gebleken dat er andere omstandigheden bestaan die de verlening van incidenteel verlof in dit geval rechtvaardigen. De
beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat ondanks het feit dat de beslissing van de Minister in eerste instantie een onzorgvuldigheid bevatte, dit gezien de juistheid van de inhoudelijke argumentatie geen gevolgen heeft voor de
uitkomst van dit beroep.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 19 september 2006
secretaris voorzitter