Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0861/TR, 17 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/861/TR

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Hörchner, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een fictieve beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R. Hörchner om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft verzuimd te beslissen dat klager na tenuitvoerlegging van eenderde van de hem opgelegde gevangenisstraf wordt geplaatst op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 3 juni 2005 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 20 maart 2008.
Bij brief van 18 november 2005 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij op grond van artikel 42 Penitentiaire maatregel (Pm) in beginsel in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs nadat eenderde van de hem opgelegde
gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd, maar dat in verband met het aanhoudende capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm is besloten dat klager vanaf de datum van aanvang van zijn tbs in aanmerking komt voor plaatsing in een tbs-inrichting.
Klager verblijft in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Bij brief van 1 maart 2006 heeft zijn raadsman de Minister verzocht klager met toepassing van de Fokkensregeling per 20 maart 2006 op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting te plaatsen. Bij
brief van 23 maart 2006 heeft de raadsman de Minister verzocht om antwoord op de brief van 1 maart 2006. Nu de Minister heeft verzuimd de brief van 1 maart 2006 te beantwoorden is sprake van een weigering te beslissen, hetgeen moet worden aangemerkt
als
een kennelijke beslissing om de Fokkensregeling niet toe te passen waartegen beroep kan worden ingesteld. Klager dient in het tijdig ingediende beroep te worden ontvangen. De bestreden beslissing is in strijd met artikel 41 e.v. van de Penitentiaire
maatregel (Pm). Voor zover de Minister meent de Fokkensregeling niet meer te hoeven toepassen vanwege het capaciteitsgebrek, geldt dat die situatie gezien de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) inzake Brand en Morsink
volledig is te wijten aan de Minister/Staat zelf en dat er geenszins sprake is van een overmachtsituatie. Klager dient een tegemoetkoming te worden geboden.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Het huidige capaciteitstekort legitimeert een latere plaatsing als bedoeld in artikel 43 Pm. Thans vindt overleg plaats over de wijze waarop de uitspraak van de beroepscommissie 05/2079/TR van 23 juni 2006 tot
aanpassingen
van het beleid dient te leiden. Vooralsnog is de Minister van oordeel dat, gelet op de uitspraken van het EHRM inzake Brand en Morsink, voorrang gegeven dient te worden aan plaatsing van tbs-passanten boven die van Fokkenswachtenden. Laatstgenoemde
zijn
immers op grond van hun vrijheidsstraf tot de v.i.-datum in een penitentiaire inrichting gedetineerd. De Minister is bereid bij het bereiken van de v.i.-datum de datum waarop klager eenderde van zijn straf heeft ondergaan als wachtlijstdatum te
hanteren. Indien zou blijken dat klager als detentieongeschikt beschouwd moet worden blijft eerdere plaatsing mogelijk. Vanuit de inrichting van verblijf zijn geen signalen in die richting ontvangen. Op 11 juli 2006 is de Forensisch Psychiatrische
Dienst verzocht een medische verklaring uit te brengen.Aangezien de titel van de vrijheidsstraf ten grondslag ligt aan klagers verblijf in een p.i. is er geen grond voor toekenning van een tegemoetkoming.

4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. De Minister heeft bij brief van 18 november 2005 klagers wachtlijstdatum op een latere datum bepaald dan de datum waarop klager in beginsel aanspraak heeft op grond van
artikel 42 Pm, dat een nadere uitwerking is van de in artikel 13, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) neergelegde “Wet Fokkens”.
De in de brief van 18 november 2005 vermelde beslissing is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te merken als een beslissing, waartegen op grond van artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld binnen de in artikel 58,
vijfde
lid, Bvt genoemde termijn van zeven dagen. Nu de Minister in genoemde brief niet heeft gewezen op de mogelijkheid van het indienen van beroep en niet heeft gereageerd op verzoeken van klagers raadsman van 1 en 23 maart 2006 om ten aanzien van klager de
Fokkensregeling toe te passen, is de beroepscommissie van oordeel dat het op 30 maart 2006 ontvangen beroepschrift zo spoedig mogelijk is ingediend.

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.

De Minister heeft besloten vanwege het capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm ten aanzien van klager als Fokkenswachtende - die op dat moment nog geen wachtlijstdatum voor plaatsing in een tbs-inrichting heeft - een wachtlijstdatum te bepalen op
het moment van de v.i.-datum als datum van aanvang van de tbs.

Zoals de beroepscommissie bij uitspraak 05/2079/TR van 23 juni 2006 heeft overwogen kan het capaciteitstekort niet een omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 43 Pm op grond waarvan de bepaling van de wachtlijstdatum voor plaatsing in een
tbs-inrichting door de Minister van een Fokkenswachtende als klager op de v.i.-datum en aansluitende aanvangsdatum van de tbs zou kunnen worden gesteld. De beslissing van 18 november 2005 is derhalve in strijd met de wet genomen. Om die reden is het
beroep gegrond en dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met de artikelen 69, vijfde lid, en 66, derde lid onder a, Bvt de Minister opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak
een nieuwe beslissing te nemen.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn er geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven