Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2107/GV, 7 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2107/GV

betreft: [klager] datum: 7 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.G.M.C. Peters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B.G.M.C. Peters om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Ten onrechte is gesteld dat het verlenen van strafonderbreking de nodige maatschappelijke onrust zal
veroorzaken en dat confrontatie met de slachtoffers onwenselijk is. Klager heeft de gevangenisstraf wegens het ernstige geweldsdelict, waarvoor hij veroordeeld was op 19 augustus 2002, al volbracht.
De psychische toestand van klagers moeder is dermate ernstig dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer. Het betreft hier psychische nood met het risico van suïcide. Het b.s.d. van de gevangenis/ISD Utrecht te Nieuwegein
heeft aan klager voorafgaand aan zijn verzoek om incidenteel verlof meegedeeld dat het aanvragen van incidenteel verlof zinloos is omdat hij geen verblijfsstatus in Nederland heeft. Het ontbreken van de mogelijkheid voor klager om verlof aan te vragen
gedurende de komende twee jaren en de onmogelijkheid van zijn moeder om hem te bezoeken liggen ten grondslag aan de verslechterende gezondheid van zijn moeder. Klager is geenszins voornemens in Nederland te blijven. Hij heeft op 24 juni 2005 een
verzoek
gedaan tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis naar Turkije. Klager wordt graag in de gelegenheid gesteld het beroep bij de beroepscommissie toe te lichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens een ernstig geweldsdelict. Gedurende zijn detentie heeft hij in verschillende penitentiaire inrichtingen verbleven. Hij is uit Krimpen aan den IJssel weggeplaatst in verband met een
incident waarbij gedetineerden en personeel betrokken waren. Daarna is hij weggeplaatst uit Rotterdam, waar de orde en de rust in het geding waren en tevens zijn eigen veiligheid. In Vught heeft er een incident plaatsgevonden waarbij personeel is
betrokken en waarvan aangifte is gedaan. In Grave deed hij uitlatingen waardoor opnieuw de orde en de rust binnen de inrichting in gevaar kwamen zodat hij is overgeplaatst naar Zoetermeer. Vanuit daar kwam hij met een tussenstop van tien dagen terecht
op de BIBA te Scheveningen en vervolgens is hij op 26 januari 2006 overgeplaatst naar Nieuwegein. Op 15 mei 2006 is hij in de gevangenis/ISD Utrecht te Nieuwegein geplaatst. Naast alle incidenten die geleid hebben tot overplaatsingen zitten er in het
dossier van klager beschikkingen naar aanleiding van het uitlenen van spullen, het niet opvolgen van opdrachten van personeel en werkweigering. In Nieuwegein lijkt het gedrag van klager een positieve wending te nemen. Zijn moeder komt vanaf januari
2006
tot 7 juni 2006 regelmatig op bezoek samen met [A]. Klagers raadsman stelt dat zijn moeder niet langer in staat is om hem zelfstandig te bezoeken, maar zij heeft hem altijd in het bijzijn van [A] bezocht.
Het openbaar ministerie staat negatief ten opzichte van het verlenen van een strafonderbreking aan klager. Daarbij komt dat klager geen verblijfstitel heeft en geen GBA-adres, zodat niet valt uit te sluiten dat hij zich aan detentie zal onttrekken. De
afdeling VRIS in Den Haag heeft laten weten dat klager aansluitend aan zijn detentie zal worden uitgezet. Gelet op deze forse contra-indicaties is geoordeeld om het verzoek af te wijzen. Uit de aangeleverde stukken is begrepen dat klagers moeder niet
in
levensgevaar verkeert. Advisering door de medisch adviseur is achterwege gelaten gelet op de forse contra-indicaties voor het verlenen van strafonderbreking. Mocht klagers moeder na een periode van drie maanden niet in staat zijn om haar zoon te
bezoeken dan kan de medisch adviseur om advies gevraagd worden ten aanzien van een omgekeerde bezoekregeling.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag heeft aangegeven van mening te zijn dat het verzoek tot strafonderbreking dient te worden afgewezen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

Klager onderging een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens doodslag. Aansluitend ondergaat hij thans een gevangenisstraf van drie jaar. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 juli 2008. Aansluitend dient hij
eventueel een subsidiaire hechtenis van respectievelijk 18 dagen en 90 dagen te ondergaan.

Uit artikel 4, aanhef en onder l., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) volgt dat verlof wordt geweigerd indien vaststaat dat de gedetineerde na detentie zal worden uitgezet. De beroepscommissie is van oordeel dat
gelet op de in artikel 4, aanhef en onder l., van de Regeling vermelde weigeringsgrond de beslissing om klagers verzoek tot strafonderbreking af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Daarbij komt dat de selectiefunctionaris klager erop heeft gewezen dat indien zijn moeder hem gedurende een periode van drie maanden niet heeft kunnen bezoeken de medisch adviseur om advies gevraagd kan worden in verband met een zogenaamde omgekeerde
bezoekregeling.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven