nummer: 06/2019/GV
betreft: [klager] datum: 29 augustus 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.H.W. Spoelstra, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 2 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Het verzoek is onder meer geweigerd omdat het niet noodzakelijk zou zijn volgens de selecteur. De
neuroloog
geeft een heel andere beoordeling van de patiënt. Verwezen wordt naar het bericht van de neuroloog van 28 juli 2006. Ook wordt in de bestreden beslissing gesteld dat klager zal worden uitgeleverd. Verzocht wordt om kenbaar te maken aan wie en ook op
welke grond de selecteur met deze stelling is gekomen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek tot strafonderbreking ingediend in verband met de gezondheidstoestand van zijn vader. De medisch adviseur zag geen reden voor het verlenen van strafonderbreking. Wel werd geadviseerd om een omgekeerde bezoekregeling te
overwegen. Blijkens het inrichtingsadvies wordt klager na detentie uitgeleverd. Nadere informatie met betrekking tot de uitlevering is opgevraagd en bijgevoegd. Op grond van artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting komt klager
niet
in aanmerking voor strafonderbreking.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te ’s-Gravenhage heeft gesteld dat een strafonderbreking te riskant voorkomt. Gelet op de hoogte van de opgelegde straffen en de mogelijke uitlevering is er een gerede kans op ernstig vluchtgevaar. Alleen als
de politie bereid is voor afdoende begeleiding te zorgen, lijkt een strafonderbreking voor ten hoogste een dag aanvaardbaar.
De medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie heeft naar aanleiding van het verzoek om strafonderbreking geadviseerd om een omgekeerd bezoek toe te staan.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar en zes maanden met aftrek, wegens dood door schuld en deelneming aan een criminele organisatie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 januari 2008. Aansluitend dient hij
eventueel een subsidiaire hechtenis van 160 dagen te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek tot strafonderbreking.
Bij beslissing van 5 januari 1999 heeft de rechtbank Haarlem klagers uitlevering aan Frankrijk toelaatbaar verklaard. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 mei 1999 klagers beroep in cassatie verworpen zodat de uitspraak van de rechtbank Haarlem in
kracht van gewijsde is gegaan. Bij beschikking van 22 mei 2000 heeft de Minister beslist om de uitlevering van klager aan Frankrijk toe te staan.
Uit artikel 4, aanhef en onder k., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) volgt dat verlof wordt geweigerd indien vaststaat dat de gedetineerde na detentie zal worden uitgeleverd. De beroepscommissie is van oordeel
dat gelet op het hiervoor vermelde en de in artikel 4, aanhef en onder k., van de Regeling vermelde weigeringsgrond de beslissing om klagers verzoek tot strafonderbreking af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 augustus 2006
secretaris voorzitter