nummer: 06/1645/GA
betreft: [klager] datum: 29 augustus 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 23 juni 2006 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond te Krimpen aan den IJssel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 augustus 2006, gehouden in de p.i. Rijnmond te Krimpen aan den IJssel, zijn gehoord klager en [], unit-directeur bij voormelde p.i. De door klager genoemde raadsman, mr. G.V. van der Bom, is niet ter zitting
verschenen en heeft schriftelijk medegedeeld klager in dit beroep niet als raadsman bij te staan.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de aanwezigheid van een vrouwelijke transportbegeleider bij een medisch onderzoek in het ziekenhuis op 15 december 2005; en
b. het niet uitreiken en/of verzenden van post.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft contact gehad met zijn advocaat. Hij ging ervan uit dat zijn advocaat ter zitting aanwezig zou zijn. Klager stemt ermee in dat het beroep verder buiten aanwezigheid van zijn advocaat wordt behandeld.
Klager heeft – zakelijk weergegeven – met betrekking tot onderdeel a van het beroep het volgende aangevoerd.
Bij het medisch onderzoek was een vrouwelijke transportgeleider aanwezig. Klager heeft toen aan haar gevraagd of zij aan zijn gezichtszijde wilde komen staan. De begeleidster heeft dit geweigerd en heeft het onderzoek vanaf klagers achterzijde gevolgd.
Klager heeft daar met name om geloofsredenen, klager is jood, problemen mee. Klager heeft meerdere malen dringend verzocht om aan zijn andere zijde te komen staan. Tenslotte heeft hij haar gesommeerd aan de andere zijde van klager te komen staan. De
begeleidster heeft aan zijn verzoeken en aan de sommatie geen gevolg gegeven. Die begeleidster stond toen ongeveer één meter van klager af. Klager kon van de gezichtsuitdrukking van de arts en het verpleegkundig personeel aflezen dat deze personen zich
ergerden aan de weigerachtige houding van die begeleidster. Zij hebben overigens verder geen opmerkingen gemaakt over de aanwezigheid van die begeleidster.
Met betrekking tot onderdeel b licht klager zijn standpunt als volgt toe.
Er is veel post van klager verdwenen. Klager heeft aan een persoon in Amersfoort een zestal brieven geschreven, die zijn nooit aangekomen. Ook klaagsters echtgenote heeft de afgelopen maanden geen enkele brief van klager ontvangen, terwijl hij die wel
gestuurd heeft. Ook heeft klager niet alle door zijn echtgenote verzonden post ontvangen. Voorts is een deel van zijn advocatenpost verdwenen. Klager is van mening dat de inrichting tegen de regels in post achterhoudt. Klager kan geen reden aangeven
waarom dit zou gebeuren. Klager wil dat er goed en onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar die verdwijningen. Dat zou eventueel door de rijksrecherche kunnen gebeuren. Klager wil dat de onderste steen boven komt. Desgevraagd deelt klager mede geen
nadere aanknopingspunten voor onderzoek te kunnen geven.
De directeur heeft – zakelijk weergegeven – in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot onderdeel a.
De schriftelijke nadere inlichtingen van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) over hetgeen is voorgevallen bij klagers onderzoek in het ziekenhuis, staan zo ongeveer haaks op de verklaringen van klager. Voor de directeur staat voldoende vast dat de
transportbegeleidster zich tijdens het onderzoek op ruime afstand van klager heeft bevonden en dat zij middels een monitor toezicht heeft gehouden. De verklaring van de klachtencoördinator van DV&O is voor de directeur voldoende duidelijk en
aannemelijk. Overigens blijkt daaruit ook duidelijk dat de arts en verplegend personeel de aanwezigheid van een transportbegeleider nodig vonden.
Met betrekking tot onderdeel b.
De inrichting heeft geen enkele reden om post van klager achter te houden. Klager en zijn post worden niet anders behandeld dan andere gedetineerden en hun post. Zijn post wordt gecontroleerd. Indien post van een gedetineerde niet wordt verzonden of
niet wordt uitgereikt, wordt daarvan een melding opgemaakt en dit wordt aan de gedetineerde (schriftelijk) medegedeeld.
3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a.
Op grond van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en op grond van hetgeen staat vermeld in het schrijven van de directeur van DV&O van 15 maart 2006, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat door de behandelend arts en/of het
verpleegkundig personeel van het ziekenhuis, waarheen klager door de DV&O was vervoerd, is verzocht om aanwezigheid van de transportbegeleider bij het onderzoek van klager. Daarnaast acht de beroepscommissie aannemelijk dat bij de wijze waarop dat
toezicht is uitgevoerd voldoende terughoudendheid is betracht door die (vrouwelijke) transportbegeleider. De beroepscommissie ziet geen aanwijzingen voor de aanname dat de wijze van uitvoering van dat toezicht disproportioneel zou zijn. Dat maakt dat
hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag naar voren is gebracht – voor zover een en ander vast is komen te staan – niet kan leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Dit onderdeel van het beroep is daarom
ongegrond.
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag naar voren is gebracht
kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Ook dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, A.J. Dost en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 augustus 2006
secretaris voorzitter