Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1324/GA, 28 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

Uitspraak

nummer: 06/1413/GA

betreft: [klager] datum: 28 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 mei 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juli 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager en mevrouw W.L. Koning, unit-directeur bij het h.v.b. Amsterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de vermissing van voorwerpen van klager;
b. het feit dat klager vanwege onvoldoende saldo geen winkelbestelling heeft kunnen plaatsen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot de vermiste voorwerpen deelt klager mede dat hij het Handboek rechtspositie gedetineerden er op heeft nageslagen en heeft geconstateerd dat voor de vraag wie aansprakelijk is voor de vermissing van voorwerpen van belang is of de
ontvangende inrichting heeft getekend. Het is klager door de inrichting onmogelijk gemaakt om te bewijzen welke voorwerpen hij mist omdat hij geen kopie van de invoerformulieren krijgt, de inrichting geen celinventarislijst bijhoudt en hij geen
celontruimingsformulier heeft ontvangen. Klager verwijst daarbij naar CRS 19 juli 1999, A98/1266.
Om te illustreren welke voorwerpen hij mist heeft klager enkele kledingstukken meegenomen die hij gelijktijdig met de vermiste voorwerpen heeft gekocht. Hij heeft het Umbro-jasje meegenomen van het trainingspak, waarvan hij de broek mist. Klager had
zes
paar Nike-sokken. Daarvan heeft hij nu slechts één paar over. Hij mist twee Adidas-shirts die hij tegelijk met een Adidas-trainingspak en een Adidas-cap heeft gekocht. Het trainingspak en de cap heeft hij meegenomen naar de zitting. Klager koopt alleen
merkkleding. Klager mist de volgende voorwerpen: een ventilator, een verlengsnoer, een trainingsbroek van het merk Umbro, een sportshirt van het merk Versace, twee t-shirts van het merk Adidas, vijf paar sokken van het merk Nike en vier boxershorts van
het merk Björn Borg. Deze voorwerpen zouden logischerwijs in één doos kunnen hebben gezeten.
Met betrekking tot het niet kunnen doen van een winkelbestelling merkt klager op dat hij nog geen geld op zijn rekening had omdat hij nog in afwachting was van zijn arbeidsongeschiktheidsverklaring. Klager bestrijdt dat hij onregelmatig heeft gewerkt.
Hij heeft namelijk in de inrichting geen enkele dag gewerkt.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot de vermiste voorwerpen voert de directeur aan dat klager na zijn verlof niet is teruggekeerd naar de inrichting in Lelystad. Eenmaal in het h.v.b. Amsterdam gaf klager aan voorwerpen te missen. Er is door middel van briefjes
gecommuniceerd met de inrichting in Lelystad en klager. Er hoort wel een ontruimingsverslag te zijn. Door de inrichting is getekend voor ontvangst van de voorwerpen.
Met betrekking tot de winkelbestelling merkt de directeur op dat er geen arbeidsongeschiktheidsverklaring was en dat van de medische dienst een beeld was gekregen dat klager wisselend gedrag vertoonde. Gebleken is dat klager met terugwerkende kracht
arbeidsongeschikt is verklaard. Zonder geld kunnen geen aankopen in de winkel worden gedaan.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a
Klager is na zijn verlof niet teruggekeerd in de locatie Lelystad en vervolgens is zijn cel ontruimd. Niet is gebleken dat er een ontruimingsverslag is opgemaakt. Het ontbreken van een ontruimingsverslag is in strijd met het bepaalde in de “richtlijnen
m.b.t. door gedetineerden in penitentiaire inrichtingen achtergelaten voorwerpen”(d.d. 3 februari 1988, kenmerk 021/388). Er kan daardoor niet worden nagegaan of klager al zijn eigendommen heeft teruggekregen. Hoewel de ontruiming niet in het h.v.b.
Amsterdam heeft plaatsgevonden is, conform de Regeling afhandeling schadegevallen d.d. 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJI, door te tekenen voor de ontvangst van klagers voorwerpen de verantwoordelijkheid van de verzendende inrichting overgegaan op
de ontvangende inrichting, het h.v.b. Amsterdam. Dat maakt dat de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, komt aan klager een financiële tegemoetkoming toe.

Ten aanzien van de tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt. Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld
voor het door betrokkene ondervonden ongemak. De tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan. Zo kan klager ingevolge de circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJ, een verzoek om
schadevergoeding richten aan de directeur van de desbetreffende inrichting, terwijl hij zich ook kan wenden tot de civiele rechter.
De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op €50,=.

Met betrekking tot onderdeel b
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 28 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven