Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1376/TA, 17 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1376/TA

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 mei 2006 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.E.G. Peters, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch
medewerkster.
Als toehoorder van de zijde van de Raad is aanwezig mr. A.M. van Woensel.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a) kamerafzondering van 2 januari 2006 tot 17 januari 2006, en
b) begeleid telefoneren en bezoek van 2 januari 2006 tot 27 januari 2006.

Ter zitting van de beroepscommissie is het beroep betreffende het niet uitgereikt krijgen van beslissingen tot het opleggen van afdelingsarrest en betreffende de afzondering op 20 januari 2006 en het gedurende die afzondering niet kunnen telefoneren en
niet kunnen ontvangen van bezoek ingetrokken.

De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover in beroep aan de orde, ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is afgezonderd op slechts een vermoeden dat er was en tot op heden nog steeds voortbestaat. De beklagcommissie oordeelt te kort door de bocht dat de afzondering mocht en dat deze niet onredelijk lang heeft geduurd. Krachtens de Bvt dient echter
getoetst te worden of er een dringende noodzakelijkheid bestond voor afzondering, die maximaal twee weken mag duren. Het hoofd van de inrichting heeft niet voldoende duidelijk gemaakt dat er een noodzaak bestond om onderzoek te doen en om de
afzondering
twee weken te laten voortduren. Er is geen aangifte bij en onderzoek door de politie gedaan, welk onderzoek sneller had kunnen plaatsvinden dan het door de inrichting ingestelde onderzoek. Volgens klager maakt het verschil dat de verdenking ten aanzien
van hem louter softdrugs betrof en de verdenking ten aanzien van anderen harddrugs. Van een aantal patiënten, die lang gesepareerd zijn geweest, heeft hij vernomen dat zij verklaringen hebben afgelegd om uit de separatie te kunnen komen. Klager heeft
langer dan hen afgezonderd gezeten. Hij heeft van meet af aan gezegd dat hij voor € 50,= per week blowde en de weed binnen de inrichting kocht. Deze liet hij door een medepatiënt voor hem kopen, omdat klager afdelingsarrest had. Hij heeft die naam van
die medepatiënt niet genoemd, maar dat wil niet zeggen dat hij niet open is geweest. Het verhaal dat zijn netwerk drugs zou invoeren klopt niet. Zijn netwerk wilde juist dat hij van de drugs zou afblijven.
Ook ten aanzien van de tijdens de afzondering opgelegde beperkingen wat betreft bellen en bezoek geldt dat de noodzaak daarvan niet is gebleken en dat de maatregelen te lang hebben geduurd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De afzondering mag volgens de Bvt vier weken duren en heeft twee weken geduurd, dit in verband met het grootschalige onderzoek dat door de inrichting is uitgevoerd naar aanleiding van signalen van drugshandel in de inrichting, waarbij klager volgens
verklaringen van verscheidene patiënten betrokken zou zijn. Tijdens klagers afzondering kwam meer informatie van patiënten los. Als klager eerder zou zijn uitgesloten, dan zouden die patiënten gestopt zijn met het verder verstrekken van informatie, die
de inrichting hard nodig had. De inrichting is veel wijzer geworden, mede doordat mogelijk bij de drugshandel betrokkenen, onder wie klager, afgezonderd waren.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Daarbij is in aanmerking genomen dat het niet onredelijk kan
worden geacht klager af te zonderen en beperkingen in bel- en bezoekcontacten op te leggen gedurende het grootschalige onderzoek binnen de inrichting in het licht van het mede op basis van verklaringen van medepatiënten ontstane vermoeden van
betrokkenheid van klager bij handel in soft- dan wel harddrugs in de inrichting, alsmede het vermoeden van drugsinvoer via zijn bezoek. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden geoordeeld dat er onvoldoende noodzaak
bestond
voor de aan klager opgelegde maatregelen en kan evenmin worden geoordeeld dat die maatregelen langer dan noodzakelijk hebben geduurd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven