Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1115/TP, 17 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1115/TP

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een fictieve beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden zijn klager en zijn raadsman mr. B.G.M. Frencken niet in de
gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft geen beslissing genomen inzake de verlenging van de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst. Op grond van artikel 12, derde lid, Bvt wordt
het
niet nemen van een beslissing gelijkgesteld met het nemen van een beslissing tot verlenging van de passantentermijn, waarbij van belang is dat daardoor sprake is van feitelijk voortgezet verblijf als passant in een penitentiaire inrichting (p.i.).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vanuit de Dr. S. van Mesdagkliniek heeft klager op 14 augustus 1999 tijdens proefverlof een delict gepleegd waarvoor hij op 28 mei 2002 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en zes maanden. In verband met een aantal ontvluchtingspogingen
is klager op 7 juli 2003 geplaatst in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught. Bij uitspraak van 17 februari 2005, 04/2853/GB, is het beroep tegen de verlenging van klagers plaatsing in de EBI gegrond verklaard. Op 2 maart 2005 is klager
geplaatst
in het huis van bewaring (h.v.b.) Karelskamp te Almelo. Op 24 januari 2005 heeft de Minister beslist om klager te plaatsen op de afdeling voor extreem beheers- en vluchtgevaarlijke personen in de tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal. Aansluitend
aan
klagers v.i.-datum is op 12 april 2005 klagers tbs weer aangevangen. Op 2 augustus 2005, 05/356/TB, is klagers beroep gericht tegen plaatsing op de afdeling voor extreem beheers- en vluchtgevaarlijke personen in De Kijvelanden gegrond verklaard en is
de
bestreden beslissing vernietigd omdat de beslissing onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig was genomen. De Minister is opgedragen binnen een maand na ontvangst en met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Op 19
augustus 2005 heeft de Minister beslist om klager niet meer aan te merken als vlucht- en/of beheersgevaarlijk en klager a-select te plaatsten in een tbs-inrichting. De plaatsing in een tbs-inrichting was ten tijde van het instellen van het beroep nog
niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
Op 12 april 2005 is klager passantentijd ingegaan. Tot op heden is hem nooit een beschikking tot verlenging van de passantentermijn uitgereikt. Klager heeft het beroep tegen de selectie voor de zogenaamde sterretjesafdeling van De Kijvelanden gewonnen.
De Minister is opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. Op 19 augustus 2005 heeft de Minister beslist om klager niet meer aan te merken als extreem beheers- en/of vluchtgevaarlijk en dat klager a-select op een normale afdeling in een tbs-kliniek
zou worden geplaatst. Klager zit nu nog steeds in het h.v.b. te wachten en verzoekt om hulp.

Namens de Minister is niet gereageerd op klagers beroepschrift.

4. De beoordeling
Klager is formeel een tbs-passant ter herselectie. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat het bepaalde in artikel 12 Bvt omtrent de passantentermijn en de verlenging daarvan geldt ten aanzien van alle in een h.v.b. verblijvende tbs-passanten,
derhalve ook voor tbs-passanten ter herselectie.

Het op 26 april 2006 ingediende beroep richt zich tegen de fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn, waardoor het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. feitelijk voortduurt. Klager kan daarin worden ontvangen.

De feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. tengevolge van het capaciteitsgebrek is, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn dan wel een beslissing tot
opschorting van de verlengingsprocedure ten grondslag ligt, in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf zes maanden heeft geduurd.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. bedroeg ten tijde van de fictieve beslissing zes maanden.

Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot voortzetting van het passantenverblijf te worden vernietigd.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de beroepscommissie niet meer met behulp van een medische verklaring de detentiegeschiktheid van tbs-passanten zal beoordelen. Mede in verband hiermee acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire
inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheid nauwlettend te volgen.

De beroepscommissie is, gehoord de Minister en gelet op haar jurisprudentie d.d. 4 mei 2005 (nummer 04/1869/TPT), van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te
worden
vastgesteld op een bedrag van € 350,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit
bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij stelt vast dat aan klager, ten laste van de Minister, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing
in een tbs-inrichting is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven