Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3077/TB, 8 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3077/TB

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 6 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens de Minister [...], medewerker van de afdeling Juridische Zaken
bij
de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie, en [...], hoofd behandelaar van Flevo Future Utrecht.
Als toehoorder is aanwezig [...], werkzaam bij DJI.
Het namens de Minister ter zitting overgelegde is na de zitting doorgezonden aan klager en zijn raadsman. De schriftelijke reactie van 28 juni 2006 van klagers raadsman daarop is ter kennisneming aan de Minister gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna Veldzicht).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 29 oktober 1991 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest en tot terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op
22 juli 1992 aangevangen, waarna klager op 21 augustus 1992 in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen is opgenomen. Vanwege verdenking van verkrachting van een medewerkster van die inrichting is klager op 13 mei 1999 gedetineerd in een penitentiaire
inrichting. Bij onherroepelijke uitspraak van 25 november 1999 is klager terzake van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en tbs met bevel tot verpleging van overheidswege. Aansluitend aan de v.i.-datum is klagers
huidige tbs op 10 september 2000 aangevangen. Op 16 juli 2001 is klager geplaatst in de Dr. F.S. Meijers Kliniek (thans Flevo Future) te Utrecht. Deze inrichting heeft klager op 28 april 2004 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies
van 18 juni 2004 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Klager is op 4 oktober 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van Veldzicht. De Minister heeft op 6 oktober 2005 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 8 december 2005 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. Op het moment van overplaatsing was klager wel gehoord, maar had hij nog geen plaatsingsbeslissing ontvangen. Er was wel eerder over een longstayplaatsing gesproken, maar tot dat moment was het klager
onbekend of en wanneer die plaatsing zou plaatsvinden. Hij heeft steeds hoop gehouden op een tweede behandelkans en het niet doorgaan van een longstayplaatsing. Klager heeft nooit een reële behandelkans gekregen, daar de inrichting met een tunnelvisie
van meet af aan gericht was op een longstayplaatsing. Vóór juni 2004 had klager wel degelijk de intentie om medicatie te gaan gebruiken omdat [hoofd behandelaar] medicatiegebruik nodig vond, maar de inrichting heeft dat opgevat als het alleen willen
afwenden van een longstayplaatsing. Klager heeft ziektebesef en -inzicht ontwikkeld. Hij heeft geprobeerd actief aan problemen en valkuilen te werken, maar er is nooit naar hem geluisterd. Klager heeft herhaaldelijk met [hoofd behandelaar] gesproken
over zijn kernproblematiek, waar zij hem alleen als seksueel delinquent zag, maar hij aangaf dat de problematiek dieper lag. Er is naar zijn gevoel niets gedaan aan de kenmerken die tot delicten kunnen leiden. Ondanks dat hij een delictketen en
–scenario heeft opgesteld en deze was goedgekeurd, heeft mevrouw [hoofd behandelaar] gezegd dat het richting longstay ging. Hij heeft mevrouw [hoofd behandelaar] gezegd dat hij anders kan en wil en gevraagd waarom hij dat niet mag. Volgens mevrouw
[hoofd behandelaar] zit klager aan het plafond van zijn ontwikkeling, maar volgens zijn PMT-leraar is dat niet zo. In een gesprek daarover met mevrouw [hoofd behandelaar] heeft die leraar aangegeven dat wel te hebben gezegd, maar dat niet zo te hebben
bedoeld. Personeel van Flevo Future vindt zichzelf ervaren, maar via de patiëntenraad heeft klager een brief van de Dr. S. van Mesdagkliniek gezien, waarin wordt beschreven dat die kliniek dezelfde problemen heeft gehad waarmee Flevo Future nu te maken
heeft. Klager verwijst in dit verband tevens naar het over tbs-klinieken uitgebrachte inspectierapport. De laatste twee jaren in de inrichting zijn onvoldoende meegewogen. De LAP heeft die niet mee kunnen wegen. Het LAP-advies is te oud om een zo
ingrijpende beslissing tot een longstayplaatsing te kunnen nemen. Los van het feit dat het voorlopige verlengingsadvies van 7 maart 2006 van Veldzicht geen zinnige bijdrage levert in deze procedure en Veldzicht ook geen partij is, worden daarin enkel
de
conclusies van Flevo Future herhaald, die juist door klager worden betwist.
Door het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht dient onderzocht te worden of klager nog kan worden behandeld. Klager staat wel degelijk open voor behandeling en medicatiegebruik. Bovendien heeft mevrouw [hoofd behandelaar] klager eerder in het PBC
onderzocht en tot tbs geadviseerd en heeft zij als behandelaar tevens de longstayaanvraag geschreven, hetgeen hem een naar gevoel geeft.
Mocht de beroepscommissie daartoe niet willen overgaan, dan zou de zesjaarsverlengingsrapportage die thans wordt opgesteld afgewacht moeten worden. Klager heeft de indruk dat het in het kader daarvan uitgevoerde multi-disciplinaire onderzoek met zekere
onafhankelijkheid wordt verricht. Bedoelde rapportage kan van belang zijn bij de beoordeling van de longstayplaatsing, nu daarin wordt ingegaan op behandelmogelijkheden en de termijn van de tbs.
Als de beroepscommissie dit niet af wil wachten, dient zij het beroep gegrond te verklaren. Klager verblijft in een noodvoorziening van Veldzicht, vergeleken waarmee de reguliere longstayafdeling van Veldzicht en het Kempehuis een paradijs zijn. Het
verblijf in een dergelijke noodvoorziening is inhumaan en in strijd met artikel 3 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), daar tbs-gestelden speciale zorg en aandacht behoeven. Bovendien is
dit verblijf in strijd met artikel 5 EVRM, nu er geen wettelijke regeling is om uit een longstayvoorziening te kunnen komen. In de tbs-verlengingsprocedure wordt alleen het gevaarscriterium getoetst en niet het verblijf in de longstay. Om die reden
dienen alle longstayplaatsingen in dergelijke noodvoorzieningen te worden afgekeurd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de datum van uitreiking van de bestreden beslissing niet is na te gaan. Klager is daardoor niet in zijn belangen geschaad, nu uit het dossier blijkt dat klager wel wist wat hem te wachten stond. Zo is hij bezocht
door een delegatie van Veldzicht en heeft hij blijkens de wettelijke aantekeningen gehoord dat hij op 8 december 2005 zou worden overgeplaatst naar een longstayvoorziening.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. De Minister heeft in alle redelijkheid kunnen besluiten klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak
tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de inrichting moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële
vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt
uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met
inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de
opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de
longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
De omstandigheid dat het ten aanzien van klager uitgebrachte LAP-advies ten tijde van de bestreden beslissing bijna twee jaar oud is, brengt niet zonder meer mee dat de Minister niet op basis daarvan heeft mogen beslissen. Een voorlopig
verlengingsadvies van 7 maart 2006 van Veldzicht, dat wordt overgelegd, is geheel in lijn met de longstayaanmelding en eerdere verlengingsadviezen. Blijkens de stukken verdient klagers verklaring inzake zijn ziektebesef en -inzicht nuancering. Voor
zover is bedoeld aan te voeren dat klager tijdens de huidige tbs niet in twee klinieken is behandeld, geldt dat het Longstay Beleidskader van augustus 2005 niet behandeling in twee klinieken eist, maar spreekt van “behandeling bij voorkeur in twee
klinieken”.
De Minister heeft gezien de stukken geen behoefte aan een PBC-onderzoek. Evenmin aan het afwachten van uit te brengen zesjaarsverlengingsrapportage, te meer daar het verlengingstraject en het longstaytraject twee gescheiden trajecten zijn.
Er is geen sprake van inhumane behandeling door plaatsing in een van de nieuwe longstayvoorzieningen, nu deze aan alle wettelijke vereisten voldoen. Er is geen jurisprudentie van welke rechterlijke instantie ook bekend dat dit anders zou zijn. Verder
bevat het Longstay Beleidskader van augustus 2005 een sectie over uitplaatsing. Ter beschikking gestelden kunnen een verzoek tot overplaatsing indienen.

In aanvulling daarop heeft mevrouw [hoofd behandelaar] inhoudelijk de volgende toelichting gegeven. Zij heeft deel uitgemaakt van het onderzoeksteam in het PBC en het behandelteam in Flevo Future, maar is niet betrokken geweest bij het opstellen van
een
diagnose. Tussen Flevo Future en klager bestaat geen overeenstemming over klagers problematiek. Niet alleen zij, maar het hele behandelteam heeft getracht klager te behandelen. Bij klager is geen sprake van onwil, maar van onmacht op grond van een zeer
ernstige persoonlijkheidspathologie die niet wezenlijk is veranderd. In de narcistische en psychopatische kern zit een onvermogen om dingen te zien zoals andere mensen en behandelaars dat zien. Iedereen, ook zij, is door klager stelselmatig aan de kant
gezet. Klager neemt daarbij het standpunt in dat de behandeling niet deugt, zoals hij dat ook in de Van Mesdagkliniek heeft gedaan. Dit is herhaaldelijk met klager besproken, evenals de longstayaanvraag. Klager wilde daarna niet meer meedoen, omdat hij
niet naar een longstayvoorziening wilde, en heeft zich alleen nog op het dagelijkse leven gericht.

4. De beoordeling
Klager is op 4 oktober 2005 gehoord over het voornemen hem in een longstayvoorziening te plaatsen, waarna de Minister op 6 oktober 2005 tot die plaatsing heeft beslist. Klager is op 8 december 2005 geplaatst in een longstayvoorziening en heeft
verklaard
dat hij op dat moment geen schriftelijke mededeling van die beslissing had ontvangen. Volgens de Minister is de datum van uitreiking niet na te gaan. Op grond daarvan wordt het ervoor gehouden dat niet is voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt
neergelegde mededelingsplicht. De enkele omstandigheid dat klager op de hoogte was van het voornemen hem op 8 december 2005 in een longstayvoorziening te plaatsen, kan hieraan niet afdoen. Mitsdien is het beroep gegrond.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Bij de (over)plaatsing van tbs-gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 28 april 2004 en het advies van de LAP van 18 juni 2004, heeft de Minister er in
redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in Flevo Future niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een
longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is gebleken en als
voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt.
Er bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding voor een nader klinisch onderzoek van klager in het PBC. Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling is aangeboden en dat er nog behandelmogelijkheden
zijn, wordt geen grond gevonden in de stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
Aan klagers bezwaar dat de Minister bij de bestreden beslissing van 6 oktober 2005 is afgegaan op een LAP-advies van 18 juni 2004 komt in dit geval geen zwaarwegende betekenis toe. Hoewel het de beroepscommissie op zich zorgvuldig voorkomt dat de
Minister beslist op grond van recente informatie en in dit geval Flevo Future had verzocht om nadere informatie inzake de longstay-indicatie met het oog op een anderhalf jaar later te nemen beslissing tot plaatsing in een longstayvoorziening, is er in
het licht van de stukken en hetgeen door mevrouw [hoofd behandelaar] ter zitting naar voren is gebracht geen aanleiding te veronderstellen dat Flevo Future in een herbevestiging tot een andere conclusie zou zijn gekomen dan verwoord in de
longstayaanvraag van 28 april 2004. In het verlengde daarvan is er geen reden de LAP om een nieuw advies te vragen.
In het licht van het vorenstaande bestaat evenmin aanleiding de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van uit te brengen zesjaarsverlengingsrapportage.
Klagers stelling dat zijn verblijf in een nieuwe longstayvoorziening van Veldzicht in strijd is met de artikelen 3 en 5 EVRM wordt niet gevolgd. Die voorziening voldoet aan de aan tbs-inrichtingen gestelde wettelijke vereisten. Door en namens klager is
niet onderbouwd dat dit anders zou zijn. Tbs-gestelden kunnen, al dan niet op eigen verzoek, vanuit een longstayvoorziening worden overgeplaatst naar een reguliere tbs- of psychiatrische inrichting.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van Veldzicht te plaatsen materieel niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt.

Nu de bestreden beslissing op een formele grond dient te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder b van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt bepalen dat haar
uitspraak met betrekking tot de plaatsing van klager in een longstayvoorziening van Veldzicht in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak tot de plaatsing van klager in een longstayvoorziening van Veldzicht in de plaats treedt van die beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 8 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven