Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3013/TB, 8 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3013/TB

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 2 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Jaarsma, en namens de Minister, [...] en [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de longstayafdeling van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 29 augustus 1995 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is aangevangen op 24 oktober 1997. Op 28 mei 1998 is klager geplaatst in
Dr. H. van der Hoevenkliniek. Op 25 februari 2002 is klager overgeplaatst naar tbs-kliniek Flevo Future, locatie Amsterdam (hierna: Flevo Future Amsterdam). Bij schrijven van 15 februari 2005 meldt Flevo Future Amsterdam klager aan voor plaatsing in
een
longstayvoorziening. De inrichting stelt hierbij onder meer dat op 17 juni 2004 is geconcludeerd dat het niet mogelijk is de behandeling een zodanige wending te geven dat tot een perspectief tot resocialisatie leidt. Bij schrijven van 22 augustus 2005
adviseert Flevo Future Amsterdam klagers tbs met twee jaar te verlengen. Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid
tot
de longstayindicatie heeft kunnen komen. De LAP overweegt daarbij dat de op verandering gerichte behandeling tot op heden niet is aangeslagen en initiële progressie bij voortduring een sterk ‘as if normal’ karakter had. Vervolgens is klager op 1
november 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van de Prof.Mr. W.P.J. Pompestichting. De Minister heeft op 2 november 2005 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 10 januari 2006 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft geen duidelijkheid verschaft over de door de beroepscommissie in een andere beroepszaak van klager met nummer 05/1126/TB gestelde vraag wat de reden is van de omslag in 2004
van
een resocialisatietraject naar een longstayplaatsing. In Flevo Future Amsterdam is aangegeven dat resocialisatie mogelijk is. Door klagers mondigheid zeggen zij nu niets meer te kunnen doen. Klager meent dat er informatie is achtergehouden. Hij wil
zijn
behandeling voortzetten. Ondanks de tegenslagen is klager nog steeds gemotiveerd om verder te gaan. Een plaatsing in een longstayvoorziening geeft klager het gevoel dat hij maatschappelijk is afgeschreven. De inrichting kan de afgelopen vier jaar niet
aantoonbaar maken dat er sprake is van delictgevaar. De Minister is overgegaan tot het versneld overplaatsen van klager naar de longstayvoorziening in Vught, alwaar klager aan onmenselijke regels en beperkingen zal worden blootgesteld.
Klager heeft in beroep voor het eerst kennis kunnen nemen van een psychologisch rapport van januari 2004 en september 2004. Uit dit rapport, dat voor klager gunstiger uitvalt, is duidelijk dat een longstayplaatsing te pessimistisch is. Er is geen
onmiddellijk delictgevaar. Tevens zijn er behandelperspectieven voor klager. Hij is niet uitbehandeld. De beslissing tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening is definitief. Onduidelijk is of deze beslissing wordt geëvalueerd. De
behandelmogelijkheden van klager zijn niet goed onderzocht. Klager wil opgenomen worden in het Pieter Baan Centrum (PBC) om te worden onderzocht.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister heeft de getuige-deskundige, [...] van Flevo Future Amsterdam verzocht ter zitting van onderhavig beroep aanwezig te zijn. Daags voor de zitting heeft zij afgebeld. De
Minister is bereid desgewenst een nadere toelichting van de zijde van de getuige-deskundige aan de beroepscommissie toe te sturen. De beslissing tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening is op een zorgvuldige wijze totstandgekomen en is
rechtmatig. Op grond van alle rapportages is besloten tot een longstayplaatsing. Jaarlijks wordt de beslissing tot plaatsing in een longstayvoorziening geëvalueerd. De mogelijkheden tot resocialisatie zijn inderdaad onderzocht. In het verlengingsadvies
van Flevo Future Amsterdam van 22 augustus 2005 wordt echter geconcludeerd dat er geen perspectieven voor resocialisatie zijn.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 15 februari 2005 en het advies van de LAP van 24 juni 2005, welke naar het oordeel
van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf in Flevo Future Amsterdam niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest
aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat uit de stukken naar voren is gekomen dat geen perspectief bestaat op een succesvolle resocialisatie vanwege de ernstige,
onveranderd gebleven persoonlijkheidsproblematiek van klager. De stukken bevatten verder geen aanknopingspunten om ten aanzien van klager een nader onderzoek te laten verrichten naar eventuele resocialisatiemogelijkheden. Klagers verzoek dit onderzoek
door het PBC te laten verrichten wordt derhalve afgewezen.

De beroepscommissie plaatst bij het vorenstaande als kanttekening dat zij uit de stukken en de toelichting ter zitting de indruk heeft overgehouden dat de inrichting richting klager onduidelijk is geweest omtrent het in 2004 in te zetten
resocialisatietraject. Voor zover hieruit richting klager verwachtingen zijn gewekt, kan dit gelet op de door de Minister overgelegde rapportages niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen op een longstayafdeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven