nummer: 05/2788/TB
betreft: [klager] datum: 17 juli 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 26 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 mei 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens de Minister, [...], medewerker juridische zaken. Als toehoorder
was aanwezig [...], medewerker juridische zaken van het Ministerie van Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager in de longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna:Pompekliniek) te plaatsen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 19 oktober 1995 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 14 november 1997 geplaatst in de
Instelling voor Forensische Psychiatrie De Kijvelanden te Rhoon (hierna: De Kijvelanden).
Vervolgens is klager op 17 februari 2004 overgeplaatst naar het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).
Bij brief van 13 januari 2005 heeft het hoofd van Veldzicht klager aangemeld voor plaatsing op een landelijke longstayafdeling. Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat klager voldoet aan de
longstayindicatie en is de Minister geadviseerd klager te plaatsen op een longstayafdeling. Op 20 oktober 2005 is klager gehoord over het voornemen hem in de Pompekliniek te plaatsen. De Minister heeft op 26 oktober 2005 beslist klager te plaatsen in
de
longstayvoorziening van de Pompekliniek. Deze plaatsing is op 9 januari 2006 gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat klager niet thuishoort op een longstayafdeling. Dat klager geen bezwaar zou hebben tegen de plaatsing in de longstayvoorziening van de Pompekliniek moet gezien worden in het licht van de omstandigheid dat hij zo
snel mogelijk weg wil uit Veldzicht om elders wel behandeld te worden. Met Veldzicht heeft hij geen goede werkrelatie gehad, waardoor de behandeling niet van de grond is gekomen. Die verstoorde relatie was met name het gevolg van het feit dat klager,
nadat hij vanuit De Kijvelanden was overgeplaatst, zich bepaald niet serieus genomen voelde te aanzien van de door hem geuite fysieke klachten, zelfs niet na een aantal brieven van zijn raadsman. Het gaat hierbij om rugklachten en diabetes. De klachten
bestonden al in De Kijvelanden en kwamen vrijwel direct na overplaatsing naar Veldzicht ter sprake. Een adequate behandeling en/of reactie bleef uit. Zijn rugklachten werden niet behandeld en het advies dat hij veel moest bewegen werd genegeerd. Klager
zou aan het werk moeten, maar dat was er niet voor hem. Klager wilde graag in de tuin werken, maar dat kon niet. In verband met zijn diabetes en een maagoperatie was het voor klager beter meermalen per dag kleine porties te eten. Ook daar werd moeilijk
over gedaan. Zodoende is het al vrij snel mis gegaan en daarmee was al snel dezelfde situatie bereikt als in De Kijvelanden, waar de behandeling ook op een goed moment is misgelopen. Het is ook opvallend dat het vrij snel mis ging en de tweede
behandelpoging nauwelijks een serieuze poging genoemd kan worden. Het verleden heeft echter uitgewezen dat klager wel degelijk (grote) vooruitgang kan boeken. In 2001/2002 rapporteren de externe deskundigen dat klager zich op bevredigde wijze gedraagt
(psychiater) en van opmerkelijke resultaten die tijdens de tbs zijn bereikt (psycholoog). In De Kijvelanden is klager in minder dan vijf en een half jaar een heel eind gekomen. Sinds november 2000 beschikte De Kijvelanden over een machtiging begeleid
verlof voor klager en vanaf maart 2002 voor onbegeleid verlof. Die verloven zijn goed verlopen. Ook is toen gesproken over wonen via een Regionale Instelling Beschermd Wonen (RIBW). Vervolgens wordt klager geplaatst op de resocialisatieafdeling en dan
overtreedt hij de kliniekregels. Hij wordt teruggeplaatst naar de beveiligde afdeling en vervolgens weer naar de resocialisatieafdeling, waarna zich opnieuw incidenten voordoen en hij opnieuw wordt teruggeplaatst. Klager laat zich gebruiken door andere
patiënten. Voor De Kijvelanden is dit een reden om hem ter ruiling aan te bieden, zodat hij ergens anders met een schone lei kan beginnen. Klager heeft het gevoel dat De Kijvelanden hem heeft laten vallen en vanaf dat moment weigert hij mee te werken.
Klager heeft dus wel degelijk vooruitgang geboekt in de vijf en een half jaar en wel zodanig dat De Kijvelanden het verantwoord vond om klager ruim een jaar een groot aantal malen met onbegeleid verlof te sturen. Uit de wettelijke aantekeningen blijkt
dat de aanpassing in Veldzicht ook moeizaam verloopt en gelijk is aan het beeld van De Kijvelanden. In de STB van 14 oktober 2004 oordeelt de staf dat aanmelding voor longstay de meeste reële optie is. Gezien de gang van zaken in Veldzicht is het dan
ook niet juist om alleen klager verantwoordelijk te houden voor het mislukken van de behandelpoging. Klager is van mening dat hij niet uitbehandeld is en dat hij niet voortdurend delictgevaarlijk is. Klager is ook gemotiveerd, maar dan moet er
uiteraard wel een goede vertrouwens- en werkrelatie met de behandelaars en staf tot stand komen. Door [A] wordt in 2001 gerapporteerd: “Dit betekent evenwel niet dat verdere begeleiding zinloos is, integendeel, maar dan wel op voorwaarde dat de
behandeling voldoende lang kan duren en betrokkene ook in de toekomst op een voor hem herkenbare en duidelijke vorm van begeleiding kan terugvallen”.
Het gaat nu redelijk met klager in de longstayvoorziening. Klager kan daar tot rust komen, maar hij wil daar weg en weer behandeld worden. In Veldzicht heeft klager ook aangegeven gemotiveerd te zijn. Hij heeft daar echter nooit met een psycholoog of
psychiater gesproken en klager heeft in Veldzicht nooit therapie gehad. Het onbegeleide verlof is goed verlopen. Klager wil voorts graag in aanmerking komen voor een woonvorm via een RIBW. Klager is van mening dat dit wel mogelijk is indien er een
strenge controle is, bijvoorbeeld twee maal per week een gesprek met de kliniek.
De raadsman vindt het spijtig dat hij pas twee weken geleden over het volledige dossier kon beschikken. De stukken, die ten grondslag liggen aan de beslissing van de Minister, heeft hij pas met het toezenden van de stukken door het secretariaat van de
RSJ ontvangen. Deze stukken hadden door het Ministerie ook op een andere manier kunnen worden verstrekt. De Minister heeft ruimschoots de tijd gehad de zaken op orde te krijgen, zeker in vergelijking met de verdediging. Het beroep dient immers te
worden
ingesteld binnen zeven dagen na uitreiking van de plaatsingsbeschikking en vervolgens dient het beroep binnen tien dagen van gronden te worden voorzien.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangpunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing op een longstayafdeling te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
De Minister meent dat de beslissing tot plaatsing van klager op de longstayvoorziening van de Pompekliniek uitvoerig is onderbouwd en in alle redelijkheid kon worden genomen. De raadsman heeft aangegeven dat de Minister de positieve aspecten van de
behandeling niet heeft meegewogen. In dit verband wordt verwezen naar het verlengingsadvies van De Kijvelanden van 28 november 2003. Daarin wordt op blz. 4 gesteld dat klager niet in staat is gebleken met minder controle en structuur de ingezette
stabiliteit en goede werkrelatie met de staf te kunnen handhaven. De afgelopen periode heeft klager het in hem gestelde vertrouwen steeds weer geschonden, door zich in de hem toegekende onbegeleide verloven herhaaldelijk bezig te houden met onoorbare
zaken. Klager lijkt daarmee speelbal te zijn van omstandigheden. Indien er voldoende structuur en veiligheid is gaat het redelijk goed met klager; komt de nadruk meer te liggen op eigen verantwoordelijkheid, dan is er al snel sprake van
grensoverschrijdend gedrag. In het advies van de LAP van 24 juni 2005 wordt gesteld dat met uitzondering van een voorlopige delictanalyse en een korte medicamenteuze interventie op het alcoholmisbruik op verandering gerichte behandelingsactiviteiten
niet hebben plaatsgevondenwegens onoverkomelijk gebleken weerstanden, verbandhoudend met zijn intellectueel en psychologisch onvermogen. Het is nooit tot pogingen gekomen om klager te resocialiseren naar de samenleving cq (een forensich) psychiatrische
voorziening buiten de tbs. Met betrekking tot de behandelprognose blijkt dat klager beschouwd wordt als chronisch delictgevaarlijk en dat het verblijf in hoge mate gekenmerkt wordt door controleren en structureren en dat thans geen
behandelingsmethodieken voorhanden zijn om deze prognose in gunstige zin bij te stellen.
De raadsman heeft alleen de positieve periode tijdens klagers behandeling benadrukt.
De kritiek van de raadsman op de trage toezending van de stukken wordt onderschreven. Er zijn inmiddels personele voorzieningen getroffen, waardoor in de toekomst de stukken tijdig zullen worden toegezonden.
4. De beoordeling
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) b. de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Klager is op 14 november 1997 geplaatst in De Kijvelanden. Vanaf maart 2002 heeft klager onbegeleid verlof gekregen, deze verloven verlopen goed. Klager wordt in juni 2002 in de resocialisatieafdeling geplaatst. In de daaropvolgende periode heeft
klager
de kliniekregels overtreden en wordt hij een aantal malen terug geplaatst op de beveiligde afdeling. De Kijvelanden heeft vervolgens besloten klager aan te bieden voor een tweede behandelpoging, omdat hij telkens tot ongeoorloofd gedrag komt. In de hem
toegekende onbegeleide verloven heeft klager zich herhaaldelijk bezig gehouden met onoorbare zaken.
Door deze overtredingen is een drietal pogingen tot resocialisatie mislukt. Klager heeft echter geen strafbare feiten gepleegd en zich niet schuldig gemaakt aan alcoholmisbruik. Klager is op 17 februari 2004 opgenomen in Veldzicht. Omdat het
delictgevaar onveranderd is en klager formeel aan de gestelde criteria voldoet wordt in november 2004 besloten een longstaystatus aan te vragen.
De beroepscommissie is van oordeel - gelet op de stukken en het ter zitting behandelde - dat het in De Kijvelanden in gang gezette resocialisatietraject in Veldzicht niet is voortgezet. Door Veldzicht is al snel besloten dat klager onvoldoende
behandelbaar is.
In de Pro Justitiarapportage van de psycholoog [B] van 7 januari 2002 wordt onder meer geadviseerd de komende twee jaar te richten op fasering naar begeleid wonen en werken. In de rapportage van de psychiater [A] van 26 november 2001 wordt overwogen
dat
verdere begeleiding niet zinloos is, integendeel, maar dan wel op voorwaarde dat de behandeling voldoende lang kan duren en betrokkene ook in de toekomst op een voor hem herkenbare en duidelijke vorm van begeleiding kan terugvallen. In het advies van
De
Kijvelanden van 28 november 2003 in het kader van de verlenging van de tbs-maatregel wordt aangegeven dat klager, bij verlenging van de tbs, voor een tweede behandelpoging zal worden aangeboden aan een andere kliniek. Er moet voldoende begeleiding
zijn,
gericht op het voorkomen van terugval vanwege alcoholmisbruik. Ook het opbouwen en onderhouden van een adequate dagbesteding en sociaal netwerk is van belang, mocht het tot resocialisatie komen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de geïndiceerde tweede behandelpoging op voor haar onduidelijke gronden niet volwaardig is ingezet. Gezien de beschikbare informatie lijkt na verdere behandeling een geslaagde resocialisatie nog niet uitgesloten.
De beroepscommissie is van oordeel dat, alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en verband beziende, de zorgvuldigheid vereist dat de Minister, gelet op de ingrijpendheid van de bestreden beslissing, zal bezien of voortzetting van de
resocialisatie van klager vanuit een FPK of FPA mogelijk is. Niet kan worden geoordeeld dat een longstayafdeling op dit moment vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt, nu er nog mogelijkheden
tot resocialisatie aanwezig lijken te zijn. De beroepscommissie is echter van oordeel dat plaatsing van klager binnen het RIBW, zoals klager voor ogen heeft, in dit stadium van behandeling nog niet tot de mogelijkheden behoort.
Het beroep tegen de beslissing om klager te plaatsen in de longstayvoorziening van de Pompekliniek is derhalve gegrond.
Aangezien de bestreden beslissing op materiële grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Minister
opdragen
binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Nu op dit moment de overplaatsing naar de Pompekliniek op materiële grond onjuist is bevonden, kan eventueel opgelopen behandelachterstand te zijner tijd op aangeven van klager eventueel tot een tegemoetkoming aanleiding geven.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij houdt de beslissing over een eventuele tegemoetkoming voor het gegrond verklaarde beroep tot nader orde aan.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. B. Dekken en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 17 juli 2006
secretaris voorzitter