Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0617/TP, 10 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/617/TP

betreft: [klager] datum: 10 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M.C. van Meegen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De beoordeling
Volgens het bepaalde in artikel 12, eerste lid, Bvt dient een ter beschikking gestelde binnen een termijn van zes maanden na aanvang van zijn terbeschikkingstelling (tbs) geplaatst te worden in een tbs-inrichting. Ingevolge artikel 12, tweede lid, Bvt
kan de Minister van Justitie die termijn met telkens drie maanden verlengen, indien plaatsing binnen de genoemde termijn van zes maanden naar zijn oordeel niet mogelijk is.
In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd
is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een penitentiaire
inrichting tengevolge van het capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn ten grondslag ligt, in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf zes maanden heeft geduurd.

Uit de door de Minister toegezonden registratiekaart komt naar voren dat klagers tbs is ingegaan op 5 januari 2006 en dat ten tijde van het instellen van het onderhavige beroep op 2 maart 2006 derhalve nog geen zes maanden na die ingangsdatum waren
verstreken. Derhalve kan nog geen sprake zijn van een voor beroep vatbare, al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van klagers passantentermijn en heeft klager te vroeg beroep ingesteld. Om die reden kan klager niet in zijn beroep worden
ontvangen.

2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven