nummer: 05/2955/TB
betreft: [klager] datum: 8 augustus 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. de Vos, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 22 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. de Vos, en namens de Minister, [...] en [...], en op verzoek van de Minister als
getuige-deskundige, [...], psychiater bij de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven en de Kempen (GGzE) “De Grote Beek” (hierna: De Grote Beek).
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de longstayafdeling van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 10 april 1980 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is vier keer eerder veroordeeld voor diefstal en poging tot zware mishandeling. De tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf vond vanaf 1 april 1982 plaats in de Dr. S. van Mesdagkliniek (hierna: Van Mesdagkliniek). De tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is op 1 september 1988 aangevangen in de Van Mesdagkliniek en vanaf 26 november 1992 in het Meijers
Instituut, waarna klager in het kader van proefverlof van 5 mei 1993 tot 15 november 1994 buiten de inrichting verbleef. Op 15 november 1994 is klager teruggeplaatst in de Van Mesdagkliniek. Na een verblijf in het Meijers Instituut is klager op 14
augustus 1997 overgeplaatst naar De Grote Beek. Bij schrijven van 16 februari 2005 meldt De Grote Beek klager aan voor plaatsing in een longstayvoorziening. De inrichting stelt hierbij onder meer dat de verlofmogelijkheden van klager herhaaldelijk
worden beperkt door drugsgebruik of verdenkingen van handel in drugs. Begin augustus 2004 heeft klager zijn medicatiegebruik gestopt. Behandelinhoudelijk is er vanaf die tijd geen progressie meer. Bij schrijven van 28 februari 2005 adviseert De Grote
Beek de tbs-maatregel met twee jaar te verlengen.
Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. De LAP overweegt daarbij dat
klager feitelijk al 21 jaar onbehandelbaar is en dat op basis van chronische ontwrichting van het huidig leefmilieu de verpleging van klager in een impasse verkeert. Vervolgens is klager op 17 november 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de
longstayafdeling van de Pompestichting. De Minister heeft op 22 november 2005 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 13 februari 2006 gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers uitlating dat hij geen bezwaar heeft tegen de plaatsing, moet aldus worden uitgelegd dat, indien besloten wordt tot plaating in een longstayvoorziening, hem een plaatsing in het
Kempehuis
van de Pompekliniek het beste lijkt. Klager is in 1982 opgenomen in de Van Mesdagkliniek. De behandeling in de Van Mesdagkliniek is goed verlopen. Tijdens het aan hem verleend proefverlof van 1 mei 1993 tot 15 november 1994 verbleef klager in een eigen
woning in Leeuwarden. De behandeling in de Van Mesdagkliniek heeft derhalve een gunstige ontwikkeling gehad. Toen klager meende dat het minder goed met hem ging, heeft hij zich zelf op 15 november 1994 teruggemeld bij de Van Mesdagkliniek. Klager heeft
mitdsien onderkend hulp nodig te hebben, hetwelk het gunstig resultaat van de behandeling in de Van Mesdagkliniek bevestigt. Na een korte onderbreking in het Meijers Instituut is klager korte tijd opgenomen geweest in de Van Mesdagkliniek en vervolgens
overgeplaatst naar De Grote Beek in Eindhoven. Klager meent dat er slechts sprake is van één (dreigende) mislukte behandeling, namelijk die in De Grote Beek. Nu er niet gesproken kan worden van twee mislukte behandelingen in twee klinieken, mag er op
grond van de bestaande regeling niet besloten worden tot plaatsing in een longstayvoorziening. Klager meent dat er wel degelijk progressie in zijn behandeling zichtbaar is. Hij gebruikt de voorgeschreven medicatie en ziet af van het gebruik van
verdovende middelen. De problemen die zich van tijd tot tijd kunnen voordoen hebben ermee te maken dat klager steeds geconfonteerd wordt met inperking in plaats van uitbreiding van mogelijkheden. Klager had de verwachting in De Grote Beek te kunnen
resocialiseren. Klager wil aan een resocialisatie al zijn medewerking verlenen. Hij ziet dan ook nog steeds mogelijkheden om wel met een gunstig verloop de hem opgelegde tbs te kunnen afronden. Door de longstayplaatsing wordt het vooruitzicht op een
gunstig verloop van de tbs door de behandelaars gefrustreerd. Klager verzoekt de beroepscommissie de mogelijkheden voor resocialisatie na te gaan, bijvoorbeeld door hem te plaatsen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Klager meent dat deze
mogelijkheden er zijn. Klager heeft de indruk dat in De Grote Beek dit niet naar voren is gekomen omdat hij te kritisch was.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verbleven in twee tbs-klinieken. In het beleidskader wordt niet als eis gesteld dat er sprake dient te zijn van twee falende behandelingen in twee klinieken. Uit de
overgelegde rapportages komt naar voren dat de behandeling niet heeft geleid tot een verandering in de psychopathologie van klager. Het recidicegevaar is niet geweken. Daarmee is de beslissing klager te plaatsen in een longstayvoorziening rechtmatig.
Het huidige verblijf van klager op een longstayafdeling verloopt overigens zonder incidenten.
Door de getuige-deskundige wordt ter zitting het volgende over de behandeling van klager toegelicht. Volgens klager is de risicotaxatie gericht op het doel hem te plaatsen in een longstayvoorziening. Dat is niet juist. In de risicotaxatie (HCR-20 en
PCL-R) wordt een klinische inschatting gemaakt van de gevaren. Gebleken is dat klager hoog scoort. De kans dat klager een ernstig delict begaat wordt ingeschat op meer dan 90 procent. Klager denkt dat hij genezen is. De behandeling heeft echter geen
vooruitgang laten zien. Tot twee maal toe is geprobeerd hierin beweging te krijgen. Klager heeft echter de inname van medicijnen geweigerd. Daarnaast is klager in verband gebracht met de handel in drugs. Dit heeft tot een aantal incidenten geleid. De
inrichting heeft omtrent het vastlopen van de behandeling een second opinion overwogen. Het is aan klager om wel of niet te kiezen voor een behandeling. Sinds klagers plaatsing in De Grote Beek zijn er geen afwijkende geluiden. Klager heeft drie
psychiaters gehad. Weliswaar is aan klager recentelijk geen maatregel of straf opgelegd, het gevaar van klager schuilt in zijn persoonlijkheidsproblematiek. Hij komt berekenend over. Klager is thans drugsvrij.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 16 februari 2005 en het advies van de LAP van 24 juni 2005, welke naar het oordeel
van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf in De Grote Beek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats
voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting komt naar voren dat klager van mening is dat hij, behoudens begeleiding ten aanzien van het drugsgebruik, geen echte behandeling nodig heeft en direct geresocialiseerd kan worden. Dit beeld wordt
echter niet door klager aannemelijk gemaakt en vindt overigens geen bevestiging in de door de Minister overgelegde stukken.
Het beleidskader longstayplaatsing van de Minister gaat ervan uit dat bij voorkeur sprake dient te zijn van meer dan één behandelpoging. Dit betekent echter niet dat, zoals klager stelt, bij één mislukte behandelpoging de Minister niet tot plaatsing op
een longstayvoorziening kan besluiten. Bij het ontbreken van een reëel behandelperspectief en een hoge delictgevaarlijkheid kan de Minister hiertoe besluiten. De stukken bevatten verder geen aanknopingspunten om ten aanzien van klager een nader
onderzoek te laten verrichten naar eventuele resocialisatiemogelijkheden. Klagers verzoek dit onderzoek door het PBC te laten verrichten wordt derhalve afgewezen.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen op een longstayafdeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 augustus 2006
secretaris voorzitter