Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1157/GB, 7 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1157/GB

Betreft: [klager] datum: 7 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 april 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Veenhuizen afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 28 juni 2004 gedetineerd. Hij verbleef in de b.b.i. Veenhuizen. Op 21 oktober 2005 is hij overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen, van waaruit hij op 21 november 2005 is overgeplaatst naar de gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Tegen die overplaatsing naar de gevangenis De Marwei is namens klager bezwaar en beroep ingesteld, welk beroep door de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 10 april 2006 (met kenmerk 05/2785/GB) gegrond is verklaard. Aan de selectiefunctionaris is
toen opdracht gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie. De selectiefunctionaris heeft aan die opdracht voldaan en het onderhavige beroep is gericht tegen die nieuwe beslissing van de
selectiefunctionaris.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar de b.b.i. Veenhuizen als volgt toegelicht.
Klager is vanuit de b.b.i. Veenhuizen overgeplaatst naar (uiteindelijk) de gevangenis De Marwei te Leeuwarden. Aanleiding voor die overplaatsing was dat klager ervan werd beschuldigd zijn ex-vriendin te hebben bedreigd. De beroepscommissie heeft het
beroep tegen die overplaatsingsbeslissing gegrond verklaard en bepaald dat de selectiefunctionaris een nieuwe beslissing diende te nemen. Op grond van die beslissing van de beroepscommissie had het in de rede gelegen als klager zou zijn teruggeplaatst
naar de b.b.i. Veenhuizen omdat de redenen die tot de overplaatsing hadden geleid, ondeugdelijk zijn gebleken. Nu de selectiefunctionaris een nieuwe beslissing moest nemen, kwam er opeens informatie van de kant van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) naar voren, op grond waarvan de selectiefunctionaris tot een andere beslissing komt. Voor zover klager bekend, was deze informatie reeds bekend toen hij in de b.b.i. Veenhuizen werd geplaatst. Er is daarom geen deugdelijke reden om hem thans niet
terug te plaatsen. Indien het wel nieuwe informatie van de IND mocht betreffen, dan geldt dat klager bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing om hem ongewenst te verklaren. Klager is over de uitkomst van dat bezwaar hoopvol gestemd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Plaatsing van klager in een b.b.i. is thans niet meer mogelijk. Blijkens het schrijven van de IND wordt duidelijk dat klager thans niet meer rechtsgeldig in Nederland verblijft en dat hij zo snel als mogelijk moet worden uitgezet. Een verder verblijf
in
Nederland wordt daarom als strafbaar aangemerkt. Deze informatie was ten tijde van het nemen van de beslissing om klager vanuit een b.b.i. over te plaatsen naar een normaal beveiligde inrichting nog niet bekend. Pas vanaf 24 april 2006 staat vast dat
klager definitief Nederland dient te verlaten. Hij kan nog wel bezwaar en/of beroep instellen tegen die beslissing van de IND, maar hij mag de uitkomst daarvan niet in Nederland afwachten.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI) (hierna: de Regeling), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen naast
zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar
verlofadres.
In uitzondering daarop komen (onder meer) op grond van datzelfde artikel 3, derde lid, van de Pbw, voor plaatsing in een b.b.i. niet in aanmerking gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of
uitgeleverd.

4.2. De beroepscommissie stelt vast dat klager bij beschikking van de Minister voor vreemdelingenzaken en integratie d.d. 24 april 2006 ongewenst is verklaard en Nederland dient te verlaten. Tegen die ongewenstverklaring kan klager weliswaar nog
rechtsmiddelen instellen, maar de ongewenstverklaring wordt daardoor niet opgeschort. Gelet daarop is er bij klager sprake van een contra-indicatie voor plaatsing in een b.b.i., zoals hiervoor onder 4.1. vermeld. Het beroep moet daarom ongegrond worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven