Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1045/GM, 4 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1045/GM

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 april 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], inrichtingsarts.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 21 februari 2006, betreft:
a. de bejegening door klager door de inrichtingsarts;
b. de verkeerde verstrekking van medicijnen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager klaagt over het pedante en onfatsoenlijke gedrag van de inrichtingsarts. Bij een bezoek op het spreekuur hangt de inrichtingsarts onderuit in zijn stoel. De inrichtingsarts heeft klager verteld dat
hij vastzit door zijn eigen schuld en niet door hem. Klager bezoekt de inrichtingsarts echter als patiënt en niet als verdachte. Verder heeft de inrichtingsarts zich een aantal keren zeer hooghartig uitgelaten ten opzichte van klager en bewezen dat hij
niets wist van klagers medisch dossier. Zo was hij niet op de hoogte dat bij klager een CT-scan is verricht.
Aan klager is een aantal malen verkeerde medicijnen verstrekt. Klager is hartpatiënt. Deze fouten zijn dus ernstig. Klager gelooft niet dat het de schuld van de inrichtingsarts is dat de verkeerde medicijnen zijn verstrekt. De klacht die klager heeft
ingediend heeft niet betrekking op de bekwaamheid van de inrichtingsarts, maar op zijn gedrag.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts is zich tijdens de consulten niet bewust van een onderuit gezakte houding. Mocht dit het geval zijn, dan kan de inrichtingsarts zich voorstellen dat klager zich hieraan
stoort. De inrichtingsarts heeft klager gesproken tijdens vier consulten, waarbij onder andere is gesproken over de uitslag van diverse onderzoeken. Hierbij was het niet altijd even duidelijk in wiens opdracht deze onderzoeken waren verricht. Tijdens
het laatste gesprek met klager op 15 februari 2006 waren er over en weer irritaties. Wellicht dat dit heeft bijgedragen aan het beeld dat klager van de inrichtingsarts heeft. De inrichtingsarts is geschrokken van het beeld en is het hier niet mee eens.
Hij doet nooit uitspraken over de juridische status van gedetineerden. De inrichtingsarts heeft aan klager proberen uit te leggen dat tijdens zijn detentie hij voor het regelen van zaken afhankelijk is van de medische dienst. Klager is serieus
behandeld. De inrichtingsarts behandelt gedetineerden op een gelijkwaardige en respectvolle manier.
In de inrichting wordt voor de verstrekking van medicijnen het baxtersysteem gehanteerd. Er is twee maal een “baxterfout” gemaakt: Diazepam 10 mg in plaats van Oxazepam 50 mg. Dit werd direct gesignaleerd naar de apotheek en gecorrigeerd.

3. De beoordeling
a.
Blijkens hoofdstuk 7 van de Nota van toelichting bij de Penitentiaire maatregel staat zoals ook in het beklagrecht in de Penitentiaire beginselenwet, geen beklag open tegen feitelijke gedragingen van de arts of de voor hem werkzame personen. De klacht
van klager heeft betrekking op de bejegening van klager door de inrichtingsarts. Er is geen sprake van medisch handelen zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, Pm. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet in zijn klacht kan
worden ontvangen.

b.
Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat ten aanzien van de medicijnverstrekking aan klager, twee maal een baxterfout is gemaakt. Deze fout werd gesignaleerd naar de apotheker en gecorrigeerd. Nog daargelaten of deze fout
de
inrichtingsarts kan worden verweten, volgt uit het vorenstaande dat de inrichtingsarts adequaat heeft gereageerd. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts in deze niet kan worden aangemerkt als in strijd met
de
in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager wat betreft onderdeel a niet-ontvankelijk in zijn klacht. Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven