nummer: 06/472/GM
betreft: [klager] datum: 4 augustus 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 februari 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te worden gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was
opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Veenhuizen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 18 juli 2005, betreft het niet adequaat behandelen van klagers klachten aan de voet.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager meent dat de klachten aan zijn voet niet goed worden onderzocht en behandeld. De klachten zijn nog steeds niet verholpen. Klager meent dat er snel een oplossing moet komen om blijvende schade aan de
voet te voorkomen.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt niet toegelicht.
3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, is gebleken dat klager op 19 mei 2005 tijdens het voetballen in de inrichting een voetblessure heeft opgelopen. De medische dienst heeft bij klager een verband aangebracht. Op 20 mei 2005 is klager
vervolgens verwezen naar het ziekenhuis voor het maken van een röntgenfoto. Op de foto zijn geen afwijkingen geconstateerd. In verband met aanhoudende klachten is klager na overleg tussen de inrichtingsarts en de fysiotherapeut op 28 juni 2005
andermaal
verwezen naar de röntgenafdeling en op 1 juli 2005 naar een orthopeed. Klager is verder met enige regelmaat door de medische dienst gezien. Aan hem zijn tevens pijnstillers verstrekt. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de
inrichtingsarts adequaat heeft gehandeld. De omstandigheid dat klager nog steeds klachten aan zijn voet ondervindt, doet hier niet aan af. Het handelen van de inrichtingsarts is zorgvuldig geweest en kan niet worden aangemerkt als in strijd met de in
artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2006
secretaris voorzitter