nummer: 06/1753/STB
betreft: [klager] datum: 17 juli 2006
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van 29 juni 2006 van de
Minister
van Justitie (Minister), inhoudende plaatsing van verzoeker in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen (hierna Pompestichting).
De beslissing van 29 juni 2006 is genomen, nadat de beroepscommissie bij uitspraak 06/216/TB en 06/293/TB van 1 juni 2006 het beroep van verzoeker tegen een eerdere beslissing van 26 januari 2006 tot plaatsing van verzoeker in een longstayvoorziening
van de Pompestichting gegrond heeft verklaard, laatstbedoelde beslissing heeft vernietigd en de Minister heeft opgedragen binnen een maand na ontvangst van die uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 13 juli 2006, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 14 juli 2006 die vanwege de omvang van de stukken op 17 juli 2006 op het secretariaat zijn bezorgd en op
dezelfde dag per spoedkoerier zijn bezorgd bij verzoeker en zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester.
1. De standpunten
Namens verzoeker is aangegeven dat hij niet thuishoort in een longstayvoorziening, nu niet al het mogelijke is gedaan om zijn behandeling succesvol te laten zijn en hem te resocialiseren. Hij dient te worden overgeplaatst naar een andere kliniek alwaar
resocialisatiemogelijkheden kunnen worden onderzocht. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen hij heeft aangevoerd in de schorsings- en beroepsprocedures tegen de eerdere beslissing van 26 januari 2006 van de Minister (06/292/STB en 06/216/TB en
06/292/TB).
Het destijds ingediende schorsingsverzoek is bij uitspraak van 3 februari 2006 toegewezen. Sedertdien hebben zich eerder meer argumenten voorgedaan ten voordele dan ten nadele van verzoeker. Het Hof te Arhem heeft bij arrest van 10 april 2006
verzoekers
tbs met twee jaar verlengd. Daarbij heeft het Hof overwogen dat moet worden vastgesteld dat de Van der Hoevenkliniek verzoeker niet een voldoende kans heeft gegeven in zijn behandeling, alsmede dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat op korte
termijn een zorgvuldig opgebouwd resocialisatietraject wordt ingezet. Om die reden dient verzoekers beroep gegrond te worden verklaard en dient het schorsingsverzoek te worden toegewezen. Daarbij komt dat verzoeker heeft vernomen dat het de bedoeling
is
dat hij in De Corridor zal worden geplaatst, alwaar geen goede sanitaire voorzieningen aanwezig zijn, terwijl verzoeker die wel nodig heeft daar hij een stoma heeft. Ter beschikking gestelden in De Corridor hebben een chemisch toilet op de kamer, maar
aan hen worden geen chemische voorzieningen verstrekt.
Namens de Minister is aangegeven dat de kliniek volgens de wet verantwoordelijk is voor de behandeling en zorg draagt voor een zorgvuldige indicatiestelling longstay, welke door de LAP wordt getoetst. Blijkens haar advies van 25 november 2005 beschikte
de LAP niet over de rapportage van 23 september 2004 van het PBC, maar wel over de op dat moment meest recente onafhankelijke pro justitia rapportage van augustus 2005. Laatstgenoemde rapportage wordt door de Van der Hoevenkliniek als meer consistent
geacht. Blijkens de brief van 14 juli 2006 van deze kliniek is men voornemens geweest het in laatstgenoemde rapportage vermelde resocialisatieadvies op te volgen, maar is verzoeker niet in staat zijn programma in de kliniek te volgen en blijft hij
overgeleverd aan stemmingswisselingen. Daarnaast wordt in die brief aangevoerd dat dit gegeven in combinatie met continu hoge risicoinschattingen door meerdere klinieken als ook de consistent vastgestelde combinatie van stoornissen met impulsiviteit
als
kenmerk slechts kunnen leiden tot een advies tot een langdurig verblijf in een gesloten psychiatrische setting.
Nadat verzoeker op 29 juni 2006 is gehoord over het voornemen hem in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen en hij daarbij geen zwaarwegende argumenten tegen plaatsing heeft aangevoerd, is op diezelfde datum met inachtneming van
artikel 11 Bvt tot die plaatsing besloten. Deze beslissing is niet in strijd met de wet noch zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing over te gaan. Alle
longstayvoorzieningen van de Pompestichting beschikken over adequate sanitaire voorzieningen. Verzoeker zal geplaatst worden in de longstayvoorziening te Vught. De beoogde opnamedatum van verzoeker is 20 juli 2006.
2. De beoordeling
Vast staat dat de voorzitter van de beroepscommissie bij uitspraak 06/292/STB van 3 februari 2006 het verzoek tot schorsing van de eerdere beslissing van de Minister van 26 januari 2006 tot plaatsing van verzoeker in een longstayvoorziening van De
Corridor heeft toegewezen op de grond dat de beslissing van het Hof te Arnhem diende te worden afgewacht alvorens wordt overgegaan tot de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van die plaatsingsbeslissing. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de
LAP-commissie bij het uitbrengen van het advies van 25 november 2005 niet heeft beschikt over het PBC-rapport van 23 september 2004, waarin tot een resocialisatietraject is geadviseerd en dat de rechtbank Zutphen in oktober 2005 bij de beslissing tot
verlenging van de tbs met twee jaar de Van der Hoevenkliniek expliciet in overweging heeft gegeven nogmaals te bezien of en in hoeverre haar huidige visie omtrent de voor verzoeker al dan niet bestaande mogelijkheden en behandeltrajecten meer zou
kunnen
aansluiten bij die van de extern geraadpleegde deskundigen in hun zesjaarsrapportage van 15 en 17 augustus 2005.
Voorts staat vast dat de beroepscommissie het beroep van verzoeker tegen de beslissing van 26 januari 2006 bij uitspraak 06/216/TB en 06/292/TB van 1 juni 2006 gegrond heeft verklaard, omdat de Minister ondanks herhaald rappel niet binnen de gegeven
uiterste termijn de gevraagde relevante stukken heeft toegezonden en daarmee de beroepscommissie niet in staat heeft gesteld het beroep ten gronde te kunnen beoordelen. Daarbij is de beslissing van 26 januari 2006 tot plaatsing van verzoeker in een
longstayvoorziening van de Pompestichting vernietigd en is de Minister opgedragen binnen een maand na ontvangst van die uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Het huidige schorsingsverzoek (en beroepschrift), is (zijn) gericht tegen de op 29 juni 2006 opnieuw genomen beslissing tot plaatsing van verzoeker in een longstayvoorziening van de Pompestichting.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom
slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval, gelet
op de overweging van het Hof te Arnhem in het arrest van 11 april 2006 dat het, gezien het rapport van het PBC van 23 september 2004 en de zesjaarsverlengingsrapportage van 15 en 17 augustus 2005 en de vaststelling dat de Van der Hoevenkliniek in zijn
behandelaanpak verzoeker geen volwaardige kans heeft gegeven om te laten zien dat hij met externe omstandigheden en de spanningen die dit met zich meebrengt kan omgaan, in de rede ligt dat op korte termijn een zorgvuldig opgebouwd resocialisatietraject
wordt ingezet, waarbij onder meer getoetst dient te worden hoe verzoeker met meer vrijheden omgaat. Het Hof heeft zich daarbij afgevraagd of voortzetting van de behandeling in de Van der Hoevenkliniek aangewezen is, nu de behandeling in deze kliniek
vrij snel in een impasse is geraakt en, naar het zich laat aanzien, nog steeds is. Uit stukken van de Van der Hoevenkliniek, zoals het verlengingsadvies van 21 juli 2005, de longstayaanmelding van 20 september 2005 en de brief van 14 juli 2006, komt
naar het voorlopig oordeel van de voorzitter naar voren dat die kliniek inderdaad geen mogelijkheden voor verantwoorde resocialisatie aanwezig acht. Naar het oordeel van de voorzitter dient derhalve de beslissing op het beroep te worden afgewacht
voordat tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de plaatsingsbeslissing wordt overgegaan.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de Minister totdat op het beroep zal zijn beslist.
Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 juli 2006
secretaris voorzitter