Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1028/GA, 3 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1028/GA

betreft: [klager] datum: 3 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.P.F. Hoens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 april 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de gevangenis Utrecht te Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.P.F. Hoens.
De directeur van de gevangenis Nieuwegein is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beëindiging van de uitkering van klagers arbeidsongeschiktheidstoelage.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het gaat om 20 februari 2006. Daarvoor was klager al vijf jaar arbeidsongeschikt. In de inrichting is klager bij een invallende arts geweest. Deze arts heeft klager niet verteld dat hij klager arbeidsgeschikt zou verklaren. Hij zei: “Ik maak niemand
arbeidsongeschikt”. Klager dacht dat hij voor een controle naar de arts ging. Hij was namelijk in februari naar het ziekenhuis geweest omdat het slecht ging met zijn longen.
Klager werkt niet en heeft geen uitkering. Zijn geld is inmiddels op.
De arts heeft het over arbeid, maar niet over de arbeidszaal. Volgens de inrichtingsarts zou het voor klager goed zijn om van zijn cel af te komen. Klager kan echter niet in de arbeidszaal werken, omdat hij dan last krijgt van migraine. Hij is wel
bereid om ander werk te verrichten. De directeur wilde echter de uitspraak van de beroepscommissie afwachten alvorens hij naar ander werk voor klager ging zoeken.
Klager heeft inmiddels ook de medisch adviseur verzocht om bemiddeling. Deze procedure loopt nu, maar is zeer tijdrovend.
De directeur stelt zich op het standpunt dat iemand die kan werken naar de arbeid moet. Er is ook een arbeidskundige kant, namelijk welk werk kan iemand doen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur. Buiten de muren geldt een
uitlooptermijn van drie maanden als iemand na arbeidsongeschiktheid arbeidsgeschikt wordt verklaard, alvorens de uitkering daadwerkelijk in te trekken. Een dergelijke termijn, hoewel korter, zou ook in de inrichting moeten gelden.
Klager wist niets van het Psycho Medisch Overleg. Hij heeft met de psycholoog niet over zijn arbeidsongeschiktheid gesproken. Volgens de psycholoog heeft de plaatsvervangend inrichtingsarts slechts een inschatting gemaakt.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uitgangspunt is dat de directeur bij de vaststelling of een gedetineerde arbeidsongeschikt is, kan afgaan op de bevindingen van de inrichtingsarts. Onweersproken is dat de inrichtingsarts heeft vastgesteld dat klager arbeidsgeschikt is. Die
vaststelling
is derhalve als regel reeds voldoende. In het onderhavige geval heeft de directeur voorts nog het Psycho Medisch Overleg (en de psycholoog) bij de beoordeling betrokken. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing om klager niet in aanmerking te laten
komen voor een arbeidsongeschiktheidstoelage niet onredelijk of onbillijk is. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

Overigens verdient het aanbeveling dat door de directeur, in overleg met klager, wordt nagegaan of bij de arbeid rekening kan worden gehouden met de beperkingen van klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 3 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven