Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1574/GV, 18 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1574/GV

betreft: [klager] datum: 18 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager wil graag bij het doopfeest van zijn dochter aanwezig kunnen zijn. Klager heeft eerder door
tussenkomst van de beroepscommissie wel een incidenteel verlof verleend gekregen. Dat verleende verlof werd echter korte tijd daarna weer ingetrokken. Klager heeft gemeend tegen die beslissing niet in beroep te gaan omdat zijn dochter inmiddels enige
maanden eerder was geboren. Klager wil thans graag aanwezig zijn als zijn dochter wordt gedoopt. Hij begrijpt niet waarom zijn verzoek wordt afgewezen. Klager is van mening dat het openbaar ministerie een spelletje met hem speelt en dat hij en zijn
familie daar de dupe van worden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen, omdat een doopfeest geen grond voor strafonderbreking oplevert. Daarbij zijn de adviezen van de inrichting en het openbaar ministerie ten aanzien van die verzochte strafonderbreking beide negatief.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De Geerhorst heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verzochte strafonderbreking.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven bezwaren te hebben tegen het verlenen van een strafonderbreking in verband met de ernst van het door klager gepleegde feit.

Omtrent klager is eerder rapportage uitgebracht door het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip). In dat rapport d.d. 14 februari 2006 wordt geadviseerd de nodige maatregelen te treffen met betrekking tot het verlenen van verlof van klager zodat
een ononderbroken tenuitvoerlegging van zijn detentie wordt gegarandeerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 8 jaar met aftrek, wegens doodslag. Aansluitend dient hij een tweetal gevangenisstraffen van in het totaal 51 dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 maart 2009.

Klager vraagt om strafonderbreking voor het bijwonen van het doopfeest van zijn dochter.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Voor het bijwonen van een doopfeest kan, mits aan de daaraan gestelde criteria is voldaan, een andere vorm van verlof, te weten incidenteel verlof, worden verleend. De
beroepscommissie zal het verzoek dan ook als een verzoek om incidenteel verlof beoordelen. Een van de criteria voor het verlenen van incidenteel verlof is, dat er sprake moet zijn van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer, waarbij klagers
persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Daargelaten de vraag naar de noodzakelijkheid van klagers aanwezigheid bij dat doopfeest, is er bij klager sprake van een forse contra-indicatie voor de verlening van verlof. Klager moet – blijkens het advies
van de inrichting van verblijf en blijkens de rapportage van het Grip – als vluchtgevaarlijk worden gekwalificeerd, terwijl daarnaast het openbaar ministerie de ernst van het door klager gepleegde strafbare feit zodanig zwaar inschat dat dit in de weg
zou moeten staan aan een verlofverlening. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde contra-indicaties in de weg staan aan een verlofverlening en dus ook aan het verlenen van een incidenteel verlof. De afwijzing van klagers verlofaanvraag was
daarom gerechtvaardigd. Derhalve moet de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en i van de Regeling, niet onredelijk of onbillijk worden
geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 juli 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven