Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1593/GV, 14 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1593/GV

betreft: [klager] datum: 14 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. T. Volckman, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De beslissing van de Minister is onvoldoende gemotiveerd. Uit eerdere uitspraken van de
beroepscommissie valt op te maken dat de enkele eerdere onttrekking aan detentie onvoldoende reden is om verlof te weigeren. De beroepscommissie maakt immers steeds een risicotaxatie op basis van de aard van het gepleegde delict, het recidivegevaar en
de duur van de onttrekking. In de bestreden beslissing blijkt evenwel niet van een dergelijk risicotaxatie door de Minister.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In het kader van een aanvraag voor algemeen verlof, heeft de inrichting waar klager verblijft, in afwijking van het advies van de politie, negatief geadviseerd. Daarbij is nadrukkelijk gerefereerd aan de omstandigheid dat klager tijdens een eerdere
detentie, waarvan hij overigens thans nog een restant uitzit, niet is teruggekeerd van verlof. Hij heeft zich toen vier maanden onttrokken aan zijn detentie. Kennelijk heeft klager, die eerder blijk gaf zich te kunnen houden aan afspraken, zich op een
bepaald moment niet meer kunnen houden aan die afspraken. Daarnaast is er bij klager sprake van een verslavingsproblematiek, waarover hij binnenkort een intakegesprek zal voeren bij Groot Batelaar. Klager wordt thans nog onvoldoende stabiel geacht voor
een ongestoord verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Ooyerhoek te Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie IJsselland heeft positief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het feit is begaan in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De
wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 november 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich bij gelegenheid van een eerder hem verleend verlof in 2005 voor een periode van ruim vier maanden heeft onttrokken aan zijn detentie. Daarnaast is er bij klager kennelijk sprake van een
verslavingsproblematiek, ten gevolge waarvan er nog geen vertrouwen bestaat in een goed verloop van een eventueel toe te kennen verlof.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de politie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve moet de
beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, c en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI),
niet onredelijk of onbillijk worden geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven