nummer: 06/300/GA
betreft: [klager] datum: 7 juli 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 16 januari 2006 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 mei 2006, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, met behulp van een tolk, en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van acht dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens medeverantwoordelijkheid voor het ontvreemden van goederen uit de keuken.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager was met drie medegedetineerden aan het werk in de keuken. Na het werk zijn ze naar de afdeling gegaan. Later zijn ze alle vier opgeroepen door de directeur in verband met de ontvreemde chocoladeletter. De directeur heeft met alle vier gesproken
en heeft hen vervolgens naar hun cel laten gaan. Daarna deed de directeur de deur open en zei hij tegen klager dat hij acht dagen in zijn cel moest blijven. Na twee dagen moest klager naar een andere afdeling. Klager denkt dat de directeur iets tegen
hem heeft. Hij heeft namelijk een beklag doorgezet, terwijl de directeur hem had verzocht om het beklag in te trekken.
Klager heeft niet gezien wie de chocoladeletter heeft weggenomen. Twee gedetineerden zeggen dat klager de chocoladeletter heeft weggenomen, maar er is nog een vierde gedetineerde bij betrokken en die heeft niets gezegd. Een chocoladeletter is goedkoop
en klager heeft het niet nodig, dus waarom zou hij de letter pakken. Klager vindt dat hij anders wordt behandeld dan de Nederlanders in de inrichting.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er waren vier gedetineerden mogelijk bij de ontvreemding betrokken. De plek waar zij werkten vraagt om een bepaald vertrouwen. De betreffende gedetineerden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De directeur heeft alle vier gemeld dat hij hen
alle vier zou straffen en dat de straf zou eindigen zodra bekend was wie de chocoladeletter had ontvreemd. De dader zou de straf wel uitzitten. Twee van hen zeiden dat klager de dader was. Klager had de lege verpakking aan één van hen laten zien.
Klager
heeft de straf moeten uitzitten en de straf van de andere drie is opgeheven. De directeur heeft aan klager laten weten dat zijn straf zou voortduren. De directeur maakt geen onderscheid in personen die hij wel mag en die hij niet mag.
3. De beoordeling
Nu de beklagcommissie mondeling uitspraak heeft gedaan en de uitspraak niet schriftelijk met gronden heeft aangevuld, vernietigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie. Om proceseconomische redenen en zal zij zelf ten gronde op het
beklag beslissen.
Klager is disciplinair gestraft omdat hij medeverantwoordelijk werd gesteld voor het ontvreemden van goederen uit de keuken, terwijl in eerste instantie niet duidelijk was wie de schuldige was.
Artikel 51, vijfde lid, van de Pbw, zoals nader toegelicht in de Memorie van Toelichting, vereist een individuele verwijtbaarheid, willen gedetineerden disciplinair gestraft kunnen worden. Anders gezegd, een gedetineerde kan niet worden gestraft voor
medeverantwoordelijkheid als niet te zijnen aanzien feiten of omstandigheden zijn gebleken, waaruit zijn feitelijke betrokkenheid bij het verweten gedrag voortvloeit. Bij het opleggen van de onderhavige straf was een dergelijke betrokkenheid van klager
nog niet bekend, zodat hij toen niet gestraft had mogen worden. Dit brengt mee, dat als na te melden zal worden beslist.
Nu echter na de strafoplegging aanwijzingen naar voren zijn gekomen, waaruit eerder bedoelde betrokkenheid van klager bij het verweten gedrag kan worden afgeleid, zal klager geen tegemoetkoming worden toegekend.
De beroepscommissie merkt tenslotte nog op, dat in een situatie als de onderhavige een afzonderingsmaatregel ter fine van onderzoek wellicht aanvaardbaar zou zijn geweest.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 7 juli 2006
secretaris voorzitter