nummer: 06/1563/GV
betreft: [klager] datum: 6 juli 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 12 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager het beroep als volgt toegelicht.
Onder de bestreden beslissing ontbreekt de naam van de functionaris die de beslissing heeft genomen, zodat niet nagegaan kan worden of deze beslissing bevoegd genomen is.
Daarnaast is de beslissing onvoldoende gemotiveerd. Niet wordt ingegaan op het belang van klager, zijn echtgenote en hun dochtertje bij een tijdelijke kortdurende gezinshereniging in het algemeen en het recht op family-life in het kader van artikel 8
EVRM in het bijzonder. Niet is gebleken of er een alternatieve verlofvorm zou zijn, noch op basis van welke rechtsregel het verzoek is afgewezen.
Klager heeft hier nog aan toegevoegd dat hij niet bij de bevalling aanwezig mocht zijn en het voor hem en zijn gezin zeer belangrijk is de eerste verjaardag van zijn dochtertje bij te wonen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Betreurd wordt dat de naam van de beslisser niet onder de bestreden beslissing vermeld staat. Dit doet echter aan de inhoud van en de gronden waarop de beslissing is genomen niet af.
Ingevolge artikel 22 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) behoort incidenteel verlof teneinde een verjaardag bij te wonen, nog daargelaten of klagers dochter daadwerkelijk jarig is, niet tot de mogelijkheden.
Daarbij is de noodzaak van klagers aanwezigheid niet aangetoond.
Een medewerker van het BSD heeft klager voor indiening van zijn verzoek gewezen op het feit dat de door hem aangevoerde reden geen aanleiding is incidenteel verlof te verlenen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat de door klager aangevoerde reden niet tot verlening van incidenteel verlof kan leiden.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Gravenhage heeft eveneens aangegeven dat de door klager genoemde reden niet tot enige vorm van verlof kan leiden. Daarnaast is aangegeven dat een verlof, gelet op de aard en de ernst van het door klager
gepleegde delict, voor grote opschudding zal zorgen bij de samenleving in het algemeen en de nabestaanden in het bijzonder.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 november 2009. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen en 19 dagen gijzeling op
grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Klagers raadsman heeft aangevoerd dat de bestreden beslissing onbevoegd is genomen nu niet blijkt door wie de beslissing is genomen en mitsdien niet beoordeeld kan worden of deze persoon tot het nemen van de beslissing bevoegd is. Uit de begeleidende
brief alsmede uit de reactie naar aanleiding van het beroep blijkt wie de beslissing heeft genomen. De handtekening onder de bestreden beslissing komt daarbij overeen met die onder genoemde schrifturen. Hiermee is voldoende aannemelijk dat de
beslissing
is genomen door een persoon die daartoe bevoegd is.
Krachtens artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Aangenomen wordt dat sprake is van een kind van
klager en mitsdien de ingevolge artikel 22, eerste lid, onder a van de Regeling genoemde beweerde band bestaat. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling staan de situaties beschreven waarbij incidenteel verlof verleend kan worden. Een bezoek
als
door klager beoogd staat hierbij niet vermeld. De beroepscommissie is van oordeel dat mitsdien geen sprake is van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klager, waarbij zijn aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is.
De beslissing van de Minister kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 6 juli 2006
secretaris voorzitter