Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0991/GA, 4 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/991/GA

betreft: [klager] datum: 4 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak, waarvan het afschrift is verzonden op 7 april 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P.M. Breukink.
De directeur van het h.v.b Amsterdam is zonder mededeling niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van vier dagen wegens verstoring van de orde en rust binnen de inrichting;
b. verlenging van de ordemaatregel van plaatsing in afzondering.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de arbeidszaal werden door een Irakees aantijgingen gedaan over een penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) met betrekking tot invoer van drugs. Klager heeft gemeld bij de werkmeester dat er het een en ander werd gezegd en heeft de werkmeester
geadviseerd om zelf even mee te luisteren. Klager wilde er buiten blijven omdat hij al eerder problemen heeft gehad. De werkmeester vroeg aan klager of hij tegen de directie wilde zeggen om welke p.i.w.-er en welke gedetineerde(n) het ging. Klager
heeft
toen een verklaring afgelegd over zaken die hij anderen heeft horen zeggen. De unit-directeur, [...] zei dat er onderzoek zou worden gedaan. De betreffende Irakese gedetineerde bevestigde het verhaal van klager. De reiniger die is betrokken bij het
incident heeft het verhaal rondgebazuind. Overigens is de betreffende p.i.w.-er tijdelijk geschorst.
In de onderhavige zaak is niet voldaan aan artikel 24 en artikel 57, eerste lid, sub c, van de Pbw. Gelet op de omstandigheden was het niet onredelijk om de ordemaatregel op te leggen. Klager hoorde praten over corruptie van een p.i.w.-er en meldt dit
aan de werkmeester. Hij zegt er met nadruk bij dat hij er niets mee te maken wil hebben. Afzondering zou voor zijn eigen veiligheid kunnen worden opgelegd. Daarbij is klager echter in zijn rechten geschaad. De werkmeester heeft namelijk niet gezegd dat
hij naar de directie zou gaan. Hij had hiervan, gelet op artikel 50, eerste lid, van de Pbw, mededeling moeten doen aan klager. Daarnaast is met betrekking tot de verlenging van de ordemaatregel van horen als bedoeld in artikel 57, eerste lid, sub c,
van de Pbw niet gebleken. Door en namens klager wordt verzocht om gegrondverklaring van het beroep met een daarbij vast te stellen tegemoetkoming.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.
Namens klager is aangevoerd dat bij het opleggen van de ordemaatregel niet is voldaan aan het vereiste van artikel 50, eerste lid, van de Pbw, namelijk dat mededeling had moeten worden gedaan van het voornemen om schriftelijk verslag aan de directeur
te
doen. Dit artikel ziet echter op de disciplinaire straffen en niet op ordemaatregelen, zoals in het onderhavige geval.

Gelet op hetgeen ter zitting en uit de stukken naar voren is gekomen, kan de opgelegde maatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van vier dagen, voor de eigen veiligheid van klager en het handhaven van rust, orde en veiligheid binnen de
inrichting, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal dan ook wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b.
Vooropgesteld wordt dat aan de verlenging van de ordemaatregel gebreken kleven.
Bij beslissing van 15 november 2005 heeft de directeur besloten de ordemaatregel met zeven dagen te verlengen. Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pbw, stelt de directeur klager in de gelegenheid te worden gehoord alvorens
hij
beslist over de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan. Uit de verlengingsbeslissing van 15 november 2005 blijkt niet dat is voldaan aan het hiervoor genoemde wettelijke vormvoorschrift.
Daarnaast kan de directeur, op grond van het bepaalde in artikel 24, derde lid, van de Pbw, de duur van de ordemaatregel van afzondering telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot
afzondering
nog bestaat. De eerste vier dagen afzondering waren redelijkerwijs nodig voor het doen van onderzoek en de waarborging van de veiligheid van klager. Uit de reactie van de directeur op het beklag blijkt dat de verlengingsbeslissing is genomen in
afwachting van overplaatsing van klager naar een andere inrichting. Niet aannemelijk is geworden dat verlenging van de afzondering (op andere grond) noodzakelijk was.
Gelet op het vorenstaande zal het beroep wat dit onderdeel betreft op zowel formele als materiële gronden gegrond worden verklaard.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt aan klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op een bedrag van €40,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 4 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven