Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0453/GM, 3 juli 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/453/GM

betreft: [klager] datum: 3 juli 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Kost-Smid, advocaat te Hoogeveen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 1 februari 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 april 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord. Klagers raadsvrouwe heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Veenhuizen heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht heeft de beroepscommissie verzocht om nadere inlichtingen aan de inrichtingsarts. De inrichtingsarts heeft een schriftelijke reactie aan de beroepscommissie doen toekomen, welke reactie op
18 mei 2006 bij de Raad is ontvangen. De nadere reactie van de inrichtingsarts is aan klager en diens raadsvrouw ter kennis gebracht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, welk verzoek door tussenkomst van de beklagcommissie bij de p.i. Veenhuizen op 28 juli 2005 is doorgezonden aan de medisch adviseur, betreft het arbeidsgeschikt
verklaren
van klager terwijl klager niet in staat is om deel te nemen aan de arbeid.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft na een herniaoperatie in april 2005 veel klachten gehouden. Hij is daarvoor toen verwezen naar een revalidatiearts. De herniaoperatie heeft plaatsgevonden terwijl klager in de gevangenis Veenhuizen (in Esserheem) verbleef. Om die reden is
zijn klacht gericht tegen de arts van die inrichting. Na zijn operatie heeft hij geprobeerd om weer deel te nemen aan de arbeid. Klager kan zich niet meer zo goed herinneren op welk moment hij weer is begonnen met de arbeid. Klager is uiteindelijk op
25
oktober 2005 overgeplaatst naar de gevangenis van Norgerhaven. Daar wordt klager behandeld door een andere arts. Na zijn operatie moest klager op enig moment weer deelnemen aan de arbeid. Hij werkte toen op de houtafdeling. Hem werd door de
werkmeesters
opgedragen om lange houten planken te verplaatsen. Klager heeft dat geprobeerd maar dit lukte niet. Klager is daarom naar de arts gegaan. Vervolgens kreeg hij verslag aangezegd voor werkweigering. Na zijn operatie kreeg klager de opdracht om allerlei
oefeningen te doen. Hij heeft dat ook gedaan, althans geprobeerd. Niet alle oefeningen lukten hem. Klager is inmiddels ruim zeven jaar gedetineerd. Tot aan zijn operatie was hij steeds in staat om goed deel te nemen aan de arbeid. Nu kan hij dat niet
meer. Klager heeft ander werk gevraagd aan de arts. De arts vertelde hem toen dat hij niets voor hem kon doen. Klager gebruikt nu pijnstillers en slikt daar vier tabletten per dag voor. Hij is nu geheel arbeidsongeschikt verklaard en krijgt een
loonvervangende uitkering.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Primair stelt de arts zich op het standpunt dat de bemiddelingspoging had moeten worden stopgezet omdat er al een klacht is ingediend bij het Medisch Tuchtcollege. Bemiddeling zou in een dergelijk geval gestaakt worden.
Klager is in februari 2005 verwezen naar de neurochirurg. Hij heeft in het PEN-ziekenhuis probleemloos een herniaoperatie ondergaan. De revalidatie gaf wel problemen. Klager weigert te mobiliseren en geeft aan ‘kapot’ te zijn gemaakt. Klager is – omdat
hij alle adviezen van de inrichtingsarts heeft geweigerd – doorverwezen naar een revalidatiearts. Volgens deze was er sprake van a-specifieke rugklachten. Het pijngedrag en de inactiviteit zouden debet zijn aan de klachten. Reactivering onder
begeleiding van een fysiotherapeut met een tijdsplanning werd voorgeschreven. Verwezen wordt naar de zich bij de stukken bevindende reactie van de arts naar het Medisch Tuchtcollege.

Uit de nadere schriftelijke reactie van de inrichtingsarts komt nog het volgende naar voren. Na klagers herniaoperatie (in april 2005) is hij door de arts op 5 juli 2005 gezien en daarbij is aangegeven dat hij eerste 14 dagen deel diende te nemen aan
een reactiveringsprogramma, vervolgens 6 tot acht weken diende te werken aan zijn conditie, waarna hij de arbeid weer rustig kon opbouwen. Op 3 augustus 2005 heeft de inrichtingsarts nogmaals aangegeven dat hij werk – ter eigen beoordeling – kon
verrichten. Voor hem is het advies “licht werk” afgegeven. Klager was tewerkgesteld op de houtafdeling, alwaar hij hout diende te sorteren. Dit betrof niet het sjouwen van hout maar zeer lichte werkzaamheden.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat het medisch handelen van de inrichtingsarts op zichzelf bezien, gelet op de medische gegevens, niet als onjuist kan worden aangemerkt. Klager heeft aangegeven na zijn herniaoperatie in april 2005 pijnklachten te
hebben. Enige
- objectief vast te stellen - oorzaak ontbreekt. Wèl kan worden vastgesteld dat klager feitelijk geweigerd heeft zijn medewerking te geven aan een programma gericht op herstel van een ongestoorde beweeglijkheid van zijn rug. In de begeleiding naar
algeheel herstel is enige medicatie voorgeschreven met een pijnonderdrukkend karakter (amitriptyline 10 mg) alsmede rugsparende arbeid. Voorts is klager verwezen naar een revalidatiearts. Aldus kan niet gezegd worden dat de arts gehandeld heeft in
strijd met de norm als neergelegd in artikel 28 van de Pm. De stelling dat klager desondanks als arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt is in dit licht bezien ook niet aannemelijk geworden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 juli 2006

secretaris voorzitter

Naar boven