nummer: 06/734/GA
betreft: [klager] datum: 22 juni 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de extra beveiligde inrichting Nieuw Vosseveld (e.b.i.) te Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat klager op 4 november 2005 aan een onderzoek aan het lichaam (visitatie) is onderworpen en de wijze waarop dat onderzoek heeft plaatsgevonden.
De beklagrechter het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is in beklag gegaan omdat hij na een bezoek van zijn raadsman is gevisiteerd. Klager heeft op 4 november 2005 de beroepscommissie bezocht. Het daaraan voorafgaande bezoek van zijn raadsman vond plaats achter glas terwijl klager geboeid was. In
een dergelijk geval is een visitatie volstrekt nutteloos. Daarnaast is klager van mening dat de wijze van visiteren zeer vernederend was omdat hij lange tijd zonder enige reden ontkleed gebukt moest blijven staan.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Uit hetgeen de directeur tegenover de beklagrechter naar voren heeft gebracht,kan worden afgeleid dat klager voorafgaand aan de behandeling van een beroep door de beroepscommissie van de Raad een gesprek heeft gehad met zijn raadsman en dat klager bij
het binnenkomen in de ruimte waar de beroepscommissie zich toen bevond, lichamelijk contact heeft gehad met zijn raadsman, te weten het geven van een hand.
Artikel 6.4 van de huisregels van e.b.i. luidt – voor zover hier van belang –:
”In het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht.
U wordt in elk geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen:
a. (...)
b. (...)
c. (...)
d. (...)
e. indien dit anderszins in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid noodzakelijk is.
(...)”
Blijkens de terzake opgemaakte mededeling d.d. 4 november 2005 heeft klager bij binnenkomst in de vergaderzaal, waar de zitting van de beroepscommissie plaatsvond, een hand gegeven aan zijn raadsman. Dat gebeurde op een dusdanige wijze dat een en ander
niet visueel te volgen was. Gelet daarop en op de hierboven weergegeven bepaling uit de huisregels, is de beslissing om klager na afloop van de behandeling van het beroep te (laten) onderzoeken aan lichaam en kleding niet onredelijk of onbillijk. Dat
een visitatie als onaangenaam kan worden ervaren maakt nog niet dat er sprake is van een beklagwaardige vernederende handeling.
het vorenstaande brengt mee, dat als na te melden moet worden beslist.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met verbetering van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juni 2006
secretaris voorzitter