Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1153/GV, 15 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1153/GV

betreft: [klager] datum: 15 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.L. van Wieringen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 april 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager meent dat een andere afweging had moeten worden gemaakt. Aan klager is niet een andere vorm
van verlof verleend. Hij meent dat er sprake is van zodanige omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat een strafonderbreking redelijkerwijs kan worden toegestaan. Op 31 maart 2006 is de vriendin van klager, [A], bevallen van een zoon. [A] is vanwege
allerlei problemen niet goed in staat alleen de verzorging en opvoeding van de kinderen te verzorgen. Uit informatie van derden kan worden opgemaakt dat sprake is van een situatie waarin klager niet of zeer moeilijk kan worden gemist. [A] en de
minderjarige kinderen hebben in verband met hun welzijn en gezondheid een groot belang bij de aanwezigheid van klager. Dit is tevens een maatschappelijk belang. Hoewel de nodige stappen richting hulpverlening zijn ondernomen, blijkt deze hulpverlening
feitelijk niet op gang te zijn gebracht. Het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zou in dit geval niet de doorslag moeten geven aangezien deze straf een vervangende hechtenis betreft ter zake van
opgelegde
geldboetes van vijf jaren geleden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 13 februari 2006 werd ten behoeve van klager verzocht om strafonderbreking in verband met de thuissituatie. Op dit verzoek werd na overleg met de Medisch Adviseur van het Ministerie
van Justitie, positief gereageerd. Aan klager werd een strafonderbreking toegekend van vier dagen. Omdat één en ander speelde rond Pasen en de problematiek niet binnen korte termijn was op te lossen, werd verzocht om verlenging van de
strafonderbreking.
Na overleg met de Medisch Adviseur werd besloten de strafonderbreking te verlengen met twaalf dagen. Ook daarna werd de strafonderbreking verlengd met nog eens vier dagen. Aan klager is dus een strafonderbreking toegestaan van 20 dagen. Klager hield
zich aan de regels en keerde op 19 april 2006 terug in de inrichting. Klager verzoekt opnieuw om strafonderbreking omdat er nog steeds problemen thuis zijn en zijn aanwezigheid wordt gevraagd. Opnieuw is contact opgenomen met de Medisch Adviseur van
het
Ministerie van Justitie. De Medisch Adviseur oordeelde dat er geen medische indicatie aanwezig is op grond waarvan strafonderbreking kan worden verleend. Het gaat naar het oordeel van de Medisch Adviseur om een sociale indicatie. Klager heeft drie
weken
de tijd gehad om met Maatschappelijk Werk en de huisarts naar een goede oplossing te zoeken. Klager kan vanuit de inrichting activiteiten ondernemen om de zaken bij klager thuis naar behoren te regelen. Aan klager is voldoende ruimte geboden om
oplossingen te vinden. Dat dit tot nu toe niet is gelukt is onbegrijpelijk. Verlenging van de strafonderbreking is medisch gezien niet meer noodzakelijk. De Minister concludeert dat het thuis zijn van klager juist reden is geweest om zich nog niet al
te
druk te maken over de situatie. Opmerkelijk is in ieder geval dat na de afwijzing van de strafonderbreking nog geen reacties zijn ontvangen van de huisarts en de hulpverlening.

Op klagers verlofaanvraag is door de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een vervangende hechtenis van 50 dagen, wegens diefstal. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis te ondergaan van 24 dagen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 juli 2006. Aansluitend dient
hij
een subsidiaire hechtenis van 31 dagen te ondergaan.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan
met een andere vorm van verlof. Uit de reactie van de Minister komt naar voren dat aan klager ruim twintig dagen strafonderbreking is verleend, in eerste instantie voor het bijwonen van de bevalling van zijn vriendin en daarna voor het bijstaan van
zijn
vriendin bij de verzorging. Bij beslissing van de Minister van 14 april 2006 waarbij klagers strafonderbreking is verlengd voor de duur van vier dagen, is klager bericht dat dit de laatste verlenging is omdat verwacht mag worden dat de gegeven tijd
genoeg is om een passende oplossing voor de problematiek bij klager thuis te zoeken. Gelet op het vorenstaande en het negatieve advies van 24 april 2006 van de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie, is de beroepscommissie van oordeel dat de
beslissing van de Minister om het nieuwe verzoek om verlenging van de strafonderbreking af te wijzen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk is. Voor zover klagers aanwezigheid bij hem thuis om sociale redenen
wenselijk is, vormt dit enkele feit geen bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in voornoemd artikel 34, op grond waarvan het nieuwe verzoek om verlenging van de strafonderbreking zou moeten worden toegewezen. Het beroep dient derhalve ongegrond te
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 15 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven