nummer: 06/365/GA
betreft: [klager] datum: 21 juni 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 23 januari 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 mei 2006, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.F.E. Sprenkels, en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering om klager incidenteel verlof te verlenen voor een bezoek aan zijn zieke ouders.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft klagers verzoek om zijn zieke ouders te bezoeken afgewezen wegens het vermoeden van onttrekking aan detentie. Klager zou eerder hebben gepoogd te ontvluchten. Hij heeft op 16 november 2005 een overdosis slaappillen ingenomen en is
bewusteloos geraakt. Hij reageerde niet op pijnprikkels. Op 17 november 2005 is klager ontwaakt. Hij was op dat moment teleurgesteld dat de zelfmoordpoging was mislukt en was verward en wist niet waar hij was. In zijn paniek heeft hij de stang van zijn
bed afgebroken en is hij de kamer uitgegaan, waarbij hij geweld heeft gebruikt. Op dat moment realiseerde hij zich niet dat hij gedetineerd was. De suïcidepoging was niet gesimuleerd. Klager heeft deze poging gedaan toen hij in de inrichting in Zutphen
verbleef. Hij is vervolgens op de landelijke afzonderingsafdeling geplaatst. Het beroep tegen deze plaatsing is gegrond verklaard op formele gronden (uitspraak 20 april 2006, kenmerk 06/586/GA).
Klager heeft op 15 december 2005 een verzoek bij de directeur ingediend. Pas na twee weken, op 30 december 2005 heeft hij daarop een beslissing gekregen. Dit levert strijd op met artikel 58 van de Pbw, waarin is bepaald dat de beslissing van de
directeur onverwijld schriftelijk aan de gedetineerde wordt gegeven. Op 15 december 2005 is klager bij het bureau selectie en detentiebegeleiding geroepen. Daar kreeg hij te horen dat de directeur negatief had beslist op het verzoek van klager. Klager
heeft toen aangegeven dat hij een beschikking van die beslissing verwachtte. Overigens was bezoek toegestaan als het zou plaatsvinden in een politiebureau. Klager verzoekt om compensatie.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De ontsnappingspoging heeft niet in de p.i. Vught plaatsgevonden, waardoor de directeur zich hier niet inhoudelijk mee bezig heeft gehouden. De directeur heeft nagekeken of klager op lijst 2 voor gemeen- en vluchtgevaarlijke gedetineerden stond,
hetgeen
het geval was. Het is aan de directeur om te bepalen of een bezoek aan klagers ouders verantwoord is. De directeur moet verantwoording afleggen aan de gemeenschap.
Klagers verzoek om zijn ouders te mogen bezoeken is besproken in het gedetineerdenberaad, een bijeenkomst van deskundigen met diverse disciplines. Dat gebeurt altijd bij een dergelijk verzoek. Vanuit de inrichting is er contact geweest met een speciale
afdeling van het ministerie van justitie in verband met de ziekte van de ouders. Het antwoord van het ministerie was positief.
Er zijn dus eerst inlichtingen ingewonnen bij het ministerie met betrekking tot de ouders en vervolgens is lijst 2 van gemeen- en vluchtgevaarlijke gedetineerden nagekeken. Er moest worden gewacht op een nieuwe lijst 2, want klager stond nog niet op de
voorgaande lijst 2.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna te noemen de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde
levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten.
Klager heeft recentelijk getracht te ontvluchten en is geplaatst op lijst 2 van gemeen- en vluchtgevaarlijke gedetineerden, hetgeen een weigeringsgrond oplevert als bedoeld in artikel 4, onder a, van de Regeling.
Door en namens klager is gesteld dat de directeur niet onverwijld een beschikking van de beslissing aan klager heeft uitgereikt, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 58 van de Pbw. Echter, artikel 58, eerste lid, juncto artikel 57, eerste lid onder
d,
van de Pbw ziet op de intrekking van het verlof. In casu is sprake van een weigering van het verlof. Artikel 6 van de Regeling ziet op het voorschrift dat de directeur de gedetineerde schriftelijk in kennis stelt van zijn beslissing over het verlof.
Hierbij is geen termijn voorgeschreven. Gelet op het onderzoek dat is verricht door de directeur naar de ziekte van de ouders van klager en de vluchtgevaarlijkheid van klager, is de beroepscommissie van oordeel dat de tijd tussen de aanvraag en de
schriftelijke mededeling van de directeur een redelijke termijn beslaat.
Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder a, van de Regeling, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de directeur niet als onredelijk en onbillijk kan
worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 21 juni 2006
secretaris voorzitter