Nummer: 06/838/GB
Betreft: [klager] datum: 22 juni 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 maart 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing om aan zijn overplaatsing naar de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Het Keern te Hoorn de bijzondere voorwaarde te verbinden, dat hij tijdens zijn
verblijf aldaar en tijdens de regimaire verloven niet in Eindhoven mag komen, ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 27 februari 2001 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Veenhuizen. Op 8 maart 2006 is hij overgeplaatst naar de z.b.b.i. Het Keern, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de aan zijn plaatsing in een z.b.b.i. verbonden voorwaarde, te weten dat hij in het geheel niet in Eindhoven mag komen, onjuist. Die voorwaarde is aan de beslissing van de selectiefunctionaris verbonden naar aanleiding van het
advies van het openbaar ministerie. Klager is van mening dat de selectiefunctionaris zelfstandig een beslissing mag nemen, waarbij hij met het advies van het openbaar ministerie rekening zal moeten houden maar dit niet klakkeloos hoeft over te nemen.
In
klagers penitentiair dossier bevinden zich twee adviezen van het openbaar ministerie. In eerste instantie werd een negatief advies voor plaatsing in een b.b.i. gegeven, omdat klagers verlofadres in Eindhoven was. Klager heeft inmiddels een verlofadres
in Amsterdam en daarom kreeg hij toestemming voor plaatsing in een z.b.b.i , gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.). Het openbaar ministerie stelde toen dat de voorwaarde diende te worden opgelegd dat klager in ieder geval niet tot
14 september 2006 in Eindhoven mag komen. De enige door het openbaar ministerie gegeven reden voor die voorwaarde is, dat men het voor de slachtoffers te vroeg acht. Klager is van mening dat dit een onvoldoende motivering is. Door een en ander heeft
klagers selectie voor een z.b.b.i. vertraging opgelopen. De betreffende voorwaarde levert voor klager problemen op met betrekking tot de voorbereiding van zijn p.p. Zo kan klager zich niet inschrijven bij de woningstichting in Eindhoven en kan hij zich
daar niet laten inschrijven als werkzoekende. Klager begrijpt de angst die de slachtoffers hebben voor een eventuele confrontatie en daarom zal hij zijn verloven niet in Eindhoven doorbrengen, behoudens om zakelijke kwesties te regelen. Door deze
voorwaarde wordt de (ook door klager noodzakelijk geachte) resocialisatie nagenoeg onmogelijk gemaakt.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft contact gezocht met de advocaat-generaal van het ressortsparket ’s-Hertogenbosch met betrekking tot de discrepantie tussen zijn adviezen. De advocaat-generaal gaf aan dat de slachtoffers van het door klager geplaagde
delict
in haar ogen nog tot tenminste september 2006 rust nodig zouden hebben en dat confrontatie met klager daarom vermeden moet worden. Het laatste jaar van detentie wil de advocaat-generaal de resocialisatie niet in de weg staan en komt het bezwaar tegen
een verblijf in Eindhoven te vervallen. De selectiefunctionaris bestrijdt dat klager thans niet in staat zou zijn om aan zijn resocialisatie te werken. Juist door zijn plaatsing in een z.b.b.i. is een begin met die resocialisatie gemaakt. Indien hij
zich na zijn detentie weer in Eindhoven wil vestigen, zijn er andere mogelijkheden, bijvoorbeeld door inschakeling van familie of kennissen, om zich in te schrijven bij de woningstichting. De selectiefunctionaris is voorts van mening dat zaken als
inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen en het (eventueel) aanvragen van uitkering, vooralsnog niet aan de orde zijn. Klager heeft ingestemd met het reclasseringsadvies, inhoudende dat hij zijn verloven niet in Eindhoven zal doorbrengen. Nu
hem die voorwaarde wordt opgelegd heeft hij daar opeens een probleem mee. De selectiefunctionaris is van mening dat in dit geval de bezwaren van de advocaat-generaal zwaarder moeten wegen dan de mogelijkheid voor klager om in Eindhoven te mogen komen,
temeer nu de advocaat-generaal er geen problemen mee heeft dat klager zich gedurende het laatste jaar van zijn detentie wil vestigen in Eindhoven.
4. De beoordeling
4.1. De z.b.b.i. Het Keern is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een zeer beperkt beveiligingsniveau.
4.2. Blijkens het selectieadvies van de p.i. Veenhuizen d.d. 8 februari 2006, was toen bekend dat de advocaat-generaal aan een plaatsing in een z.b.b.i. de voorwaarde verbonden wenste te zien dat klager niet in Eindhoven zou komen. Klager heeft
kennisgenomen van dit advies en aangegeven dat hij zich daarin kon vinden. Ook uit het rapport van de Reclassering Nederland, unit Amsterdam, d.d. 30 december 2005, blijkt dat klager op de hoogte was van de bezwaren van het openbaar ministerie tegen
een
verblijf van klager in Eindhoven.
4.3. Klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria.
4.4. De selectiefunctionaris heeft aangevoerd dat de aan klagers plaatsing in een z.b.b.i verbonden bijzondere voorwaarde met name is gegrond op het bezwaar van het openbaar ministerie, welk bezwaar is gericht tegen een verblijf van klager (tijdens
zijn verloven) in Eindhoven. Klager heeft aangegeven zijn regimaire verloven in Amsterdam te zullen doorbrengen. Naar het oordeel van de beroepscommissie behoeft het bezwaar van het openbaar ministerie daarom – temeer nu onvoldoende duidelijk is
geworden waarom een verblijf in Eindhoven vóór 14 september 2006 niet, maar na die datum wel (klagers v.i-datum valt vooralsnog ruim één jaar na die hiervoor genoemde datum) toelaatbaar zou zijn – in dit geval niet van doorslaggevende betekenis te
zijn.
Voorstelbaar is immers dat de selectiefunctionaris de bijzondere voorwaarde zodanig formuleert dat klager tijdens zijn verloven niet in Eindhoven mag komen, behoudens indien dit voor het regelen van zakelijke kwesties echt noodzakelijk is en voorts op
geen enkele wijze de confrontatie met zijn slachtoffer aangaat. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de beslissing van de selectiefunctionaris (om deze bijzondere voorwaarde aan klagers plaatsing in een z.b.b.i. te verbinden) zal worden
vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op de daaraan verbonden bijzondere voorwaarde. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen ten aanzien van die bijzondere voorwaarde een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak
binnen
een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing voor zover deze betrekking heeft op de aan de selectiebeslissing verbonden bijzondere voorwaarde.
Zij draagt de selectiefunctionaris op in zoverre een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juni 2006
secretaris voorzitter