Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1211/GV, 2 juni 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1211/GV

betreft: [klager] datum: 2 juni 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 mei 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft om incidenteel verlof verzocht in verband met de behandeling van zijn strafzaak te Grasse in
Frankrijk op 6 juni 2006.
De directeur heeft het verzoek kennelijk overgedragen aan de Minister. In de bestreden beslissing van de Minister wordt vermeld dat strafonderbreking niet kan worden toegekend, terwijl klager uitdrukkelijk om incidenteel verlof heeft verzocht. Klager
bevindt zich in voorlopige hechtenis en strafonderbreking is uiteraard niet aan de orde. Juist de regeling van het incidenteel verlof is in het geval van klager de aangewezen wijze, waarop hij in staat moet worden gesteld om zijn strafzaak in Frankrijk
te kunnen bijwonen. De opsomming van mogelijke gevallen, waarbij incidenteel verlof kan worden toegekend, is niet limitatief vermeld in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Dit blijkt uit het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing
en
Jeugdbescherming aan de Minister van 29 december 2005. Uit dit advies blijkt dat veeleer een maatstaf moet worden gehanteerd om te bepalen of incidenteel verlof kan worden toegekend. Deze maatstaf is of er in het voorkomend geval een gebeurtenis
aanwezig is die het toekennen van incidenteel verlof kan rechtvaardigen. Het verzoek van klager dient onder een dergelijke gebeurtenis te worden geschaard. Het is een fundamenteel recht van klager om zichzelf te kunnen verdedigen tegen de gerezen
verdenkingen in Frankrijk, conform artikel 6 EVRM. De Minister geeft in de bestreden beslissing aan dat hij bij zijn beoordeling van het verzoek inlichtingen en adviezen heeft ingewonnen. Uit niets blijkt echter wat de inhoud van deze inlichtingen en
adviezen zou kunnen zijn. Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het hier een standaardformulering betreft zonder dat wordt ingegaan op de concrete omstandigheden van zijn zaak. De Minister is geheel voorbij gegaan aan hetgeen in artikel 26
Pbw is verwoord. Uit dit artikel blijkt onomstotelijk dat gedetineerden de inrichting mogen verlaten terzake van het bijwonen van gerechtelijke procedures. Uit niets blijkt dat tegen het tijdelijk verlaten van de inrichting in het geval van klager
overwegende bezwaren rijzen. Dit blijkt ook niet uit de beslissing van de Minister.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 3 mei 2006 is het verzoek tot strafonderbreking van klager teneinde op 6 juni 2006 te kunnen verschijnen voor de rechtbank te Frankrijk afgewezen. Gezien de status van klager, hij is preventief gehecht, is de term strafonderbreking niet juist
geweest. Het dient om incidenteel verlof te gaan. De inrichting heeft een aantal stukken aangeleverd zoals het faxbericht van de liaisonrechter te Den Haag, waaruit blijkt dat klager van 15 maart 2003 tot 18 november 2003 heeft vastgezeten in Frankrijk
en waarbij bijlagen zijn gevoegd, waaronder e-mailwisseling. Klager is niet in staat om een dagvaarding te overleggen. Het verzoek is slechts gebaseerd op een e-mailbericht waaraan geen rechten ontleend kunnen worden. Gezien het ontbreken van een
dagvaarding wordt geadviseerd om het beroep ongegrond te verklaren.

Uit een bij de stukken gevoegd door de Franse liaisonrechter verstrekt afschrift van een e-mailbericht van een medewerkster van een Franse afdeling executie aan de Franse liaisonrechter te Den Haag van 19 januari 2006 inzake een verzoek om rechtshulp
volgt dat klager, die voorlopig gehecht was in verband met verdenking vanwege valsheid in geschrift, het gebruik maken van een vals geschrift en oplichting, vanuit het huis van bewaring te Grasse na betaling van een borgsom op 18 november 2003 in
voorwaardelijke vrijheid is gesteld en berecht zal worden voor de feiten waarvan hij verdacht wordt op 6 juni 2006 door de strafkamer van de rechtbank te Grasse in Frankrijk.

3. De beoordeling
Klager is preventief gehecht en heeft verzocht om incidenteel verlof teneinde aanwezig te kunnen zijn bij de berechting van zijn strafzaak te Grasse in Frankrijk op 6 juni 2006.

Hoewel in beginsel, gelet op het bepaalde in artikel 26, vierde lid, Pbw de directeur bevoegd is om te beslissen op een verzoek om een gerechtelijke procedure bij te wonen, beslist de directeur namens de Minister. Dat houdt in dat ook de Minister zelf
bevoegd is om die beslissing te nemen, hetgeen in het onderhavige geval ook is geschied.

Uit het in het kader van een rechtshulpverzoek overgelegde e-mailbericht van een medewerkster van een afdeling executie te Frankrijk gericht aan de Franse liaisonrechter te Den Haag volgt dat klager terzake van een misdrijf berecht zal worden door de
strafkamer van de rechtbank te Grasse in Frankrijk op 6 juni 2006. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek afgewezen, omdat klager geen dagvaarding of oproeping kon overleggen en het verzoek slechts gestaafd werd door een e-mailbericht.
Artikel 5 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting staat het verlaten van Nederland tijdens een incidenteel verlof niet toe. Daarbij komt dat klager, die in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 59 maanden - met een
fictieve v.i.-datum op 11 juli 2008 -, tegen dat vonnis in beroep is gekomen en zich thans nog in voorlopige hechtenis bevindt. Gezien dat grote strafrestant en het feit dat klager nog een strafproces te wachten staat, is het gevaar groot dat klager
zich eenmaal op vrije voeten aan zijn detentie zal onttrekken. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een zwaarwegende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag
rechtvaardigen. Derhalve moet de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en mede gelet op de weigeringsgrond in artikel 4 onder a. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.M.M. van Woensel en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 juni 2006

secretaris voorzitter

Naar boven