Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3046/TA, 30 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3046/TA

betreft: [klager] datum: 30 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. de Goeij, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 december 2005 verzonden uitspraak van 16 november 2005 van de beklagcommissie bij de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. de Goeij.
Het hoofd van de inrichting heeft bij op 18 april 2006 ontvangen brief van 11 april 2006 schriftelijk laten weten vermoedelijk verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en zijn standpunt in beroep toegelicht.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de verlenging van het op 23 augustus 2005 aan klager opgelegde afdelingsarrest met ingang van 18 oktober 2005.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Een dag voor de zitting heeft klagers raadsman een brief van klagers ex-vriendin gekregen, die niet wordt overgelegd. Deze ex-vriendin heeft
uit boosheid over het beëindigen van hun relatie door klager aangifte van bedreigingen tegen hem gedaan. Klager heeft de gestelde bedreigingen steeds ontkend. Uiteindelijk is de aanklacht wegens gebrek aan bewijs geseponeerd. Verlenging van het
afdelingsarrest was niet noodzakelijk. Het zou voldoende zijn geweest eventueel brief- en belcontact van klager met zijn ex-vriendin te blokkeren. Ieder te voeren belcontact moet tevoren worden aangevraagd aan de centrale, die klager doorverbindt. Als
haar nummer op de belkaart staat, kan hij haar dus niet bellen om haar te bedreigen. Dit geldt ook voor de medebewoners van klagers afdeling. Klager bedreigt niemand, ook niet per post. Er is ook geen sprake geweest van bedreiging van zijn ex-vriendin
door anderen. Er was sprake van een moeilijke situatie voor klager, waarin hij zich nauwelijks kon verweren. Hij weet dat andere patiënten van zijn afdeling zijn gehoord, maar dat daar niets uit is gekomen.
Het is noodzakelijk dat klagers standpunt over een opgelegde maatregel uitgebreider wordt weergegeven op de schriftelijke mededeling van het opleggen van die maatregel. Nu staat er dat klager het er niet mee eens is, maar ontbreekt de wel door hem
gegeven motivering.
Klager heeft inmiddels een relatie met een andere vriendin, maar mag haar niet onbegeleid bellen en niet onbegeleid op bezoek ontvangen vanwege genoemde onterechte beschuldigingen van zijn ex-vriendin.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Bestreden wordt klagers stelling dat verlenging van het afdelingsarrest overbodig was en dat bel- en postmaatregelen een
voldoende waarborg zouden zijn voor ongewenste contacten. Zonder afdelingsarrest zou klager in staat zijn geweest om de brievenbus elders in de inrichting onbegeleid te bereiken en zijn post daarin te deponeneren. Bovendien zou de inrichting niet in
staat zijn geweest klagers bewegingen en contacten in de gaten te houden, waardoor zeer eenvoudig ook mogelijk anderen aangezet zouden kunnen worden tot ongewenste contacten richting klagers slachtoffer/ex-vriendin.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet sprake was van
aangifte tegen klager van bedreiging en seksueel geweld jegens een willekeurige vrouw, maar jegens zijn inmiddels ex-vriendin die eerder slachtoffer was geworden van het delict terzake waarvan klager de tbs-maatregel is opgelegd. Voorts is daarbij in
aanmerking genomen dat het politieonderzoek ten tijde van de bestreden verlenging van het afdelingsarrest nog niet was afgerond en dat de maatregel op 2 november 2005 is opgeheven nadat de aanklacht was geseponeerd en klagers gedrag door de inrichting
als betrouwbaar werd ingeschat.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven