Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1138/GV, 22 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1138/GV

betreft: [klager] datum: 22 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 april 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft geen enkel alcoholprobleem. Hij is in zijn leven driemaal aangeschoten geweest. Op 8 juli
2005 is hij dronken geworden door enkele cola tics en heeft hij zijn vijftien jaar lange frustraties over de politie door middel van een zeer dom onbedoeld telefoontje richting een politieagent geuit. De officier van justitie heeft er gelukkig geen
zaak
van gemaakt en twee weken later heeft hij een goed gesprek met de bewuste agent gehad en is alles uitgepraat. Nu wordt klagers verlofaanvraag afgewezen in verband met zijn alcoholprobleem. Hoe kan klager een alcoholprobleem hebben als hij eens in de
zoveel jaren iets drinkt? Een mens heeft recht op een nieuwe kans om zich opnieuw te kunnen bewijzen. Klager verzoekt om hem verlof toe te staan opdat hij enkele zaken kan regelen zodat hij op 30 augustus 2006 niet buiten de poort wordt gezet met de
gedachte dat hij op een bankje in het park moet slapen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verlofaanvraag is afgewezen omdat er onvoldoende vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd omdat klager tijdens een eerder verlof ernstige bedreigingen heeft geuit in de richting van
een
politieman. Naar aanleiding van deze bedreigingen is proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal komt duidelijk naar voren dat er sprake is geweest van een zeer ernstige bedreiging, die voor het gezin van de betreffende politieman veel onrust
veroorzaakte. Uit het proces-verbaal blijkt dat klager behoorlijk onder invloed was toen hij de bedreigingen uitte. Hij weet zich het gebeurde niet te herinneren en juist dit laatste maakt de situatie zorgelijk. Ook wordt duidelijk tot welke dingen hij
in staat is wanneer hij onder invloed is van alcohol. Dat klager binnen de inrichting tot acceptabel gedrag komt is niet verwonderlijk. Hij is dan in een omgeving, waar hij geen alcohol kan gebruiken, en het hiervoor beschreven gedrag zal zich dan ook
niet voordoen. De vraag is echter wat er gebeurt als klager weer zonder toezicht naar buiten gaat. Klager heeft het aan zichzelf te wijten dat hem thans geen verlof wordt toegekend. Hij zat in een zeer beperkt beveiligde inrichting, heeft ruime
verlofmogelijkheden gekregen, maar is hier op een onverantwoorde wijze mee omgegaan. Hij heeft daarmee het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschaad en daarmee aangetoond dat hij niet op een goede manier met vrijheden kan omgaan. Slechts tegen het
einde van de detentie wordt klager verlof toegekend om een aantal zaken te kunnen regelen. Ook dan lijkt het wijs om een aantal voorwaarden te verbinden aan het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met klagers functioneren in de inrichting.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Leeuwarden heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening vanwege het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, alsmede een ernstig vermoeden dat het
verlof zal leiden tot alcoholmisbruik. Bovendien is er sprake van een risico voor maatschappelijke onrust.
De politie Drenthe heeft geen bezwaar tegen het door klager opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek, wegens moord en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 augustus 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager heeft nog geen jaar geleden tijdens een regimair verlof een politieman en zijn gezin zeer ernstig bedreigd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening zodat deze een
afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium van zijn detentie rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b.,
c., d., e., en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Overigens heeft de selectiefunctionaris aangekondigd, maar dit zal verder afhankelijk
zijn van klagers functioneren en gedrag in de inrichting, dat tegen het einde van klagers detentie hem verlof zal worden toegekend – voor zover nodig onder voorwaarden - om zaken te kunnen regelen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter,
mr. J.M.M. van Woensel en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven