Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0532/GB, 22 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/532/GB

Betreft: [klager] datum: 22 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.H.W. Janssen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 februari 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, op 28 april 2006 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 10 februari 2004 gedetineerd. Na zijn onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf is hij geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 17 november 2005 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht
bij de locatie De Berg te Arnhem. Op 22 februari 2006 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. en is het – bij voorbaat reeds ingediende – bezwaarschrift afgewezen. Op die datum is hij geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) van de
locatie De Berg te Arnhem, van waaruit hij op 24 februari 2006 is geplaatst in de gevangenis Grave.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 16 juli 2005. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf straf van 6 maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke
v.i.-datum valt op of omstreeks 27 juni 2006.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager had op 10 januari 2006 een afspraak bij zijn tandarts in Uden. Hij ging samen met zijn vriendin vanuit Arnhem via Wijchen naar Uden. In Wijchen is hij toen aangehouden door de politie. Naar aanleiding van die aanhouding is klagers p.p.
stopgezet.
Tegen die beslissing is direct bezwaar gemaakt. Als motivering voor de beëindiging is gegeven dat klager en zijn vriendin tegenstrijdige verklaringen zouden hebben afgelegd. Daarvan blijkt niet uit de – door de raadsvrouwe – overgelegde
processen-verbaal van het verhoor door de politie. Klager en zijn vriendin waren in Wijchen. Klager had erge tandpijn. De afspraak bij de tandarts in Uden was gemaakt in verband met het aanmeten van een nieuw gebitsdeel. Omdat klager hevige tandpijn
had
en zijn vriendin bij een tandarts in Wijchen onder behandeling was, wilde klager in Wijchen een tandarts bezoeken. Klager en zijn vriendin kregen onenigheid en toen is klager uitgestapt. Zijn vriendin zei hem toen dat hij nog een brood moest halen.
Klager is toen eerst op zoek gegaan naar de tandartsenpraktijk. Hij heeft aan een voorbijganger gevraagd waar hij de praktijk kon vinden. Hij werd toen gewezen naar een huis waar ook een fysiotherapeut gevestigd was. Klager is daar de oprit opgelopen
en
zag dat in dat huis geen tandartsenpraktijk gevestigd was. Hij is toen teruggelopen en heeft nogmaals aan iemand de weg gevraagd. Hem werd toen verteld dat hij bij de brandweerkazerne moest zijn. Op weg daar naartoe is klager toen aangehouden door de
politie. In eerste instantie werd hij meegenomen omdat hij geen geldig legitimatiebewijs had. Klager gaf daarop aan dat dit in de auto van zijn vriendin lag. De politie heeft hem toen meegenomen naar die auto. Onderweg werd hem verteld dat hij was
aangehouden op verdenking van het willen plegen van een inbraak. Klager is in verband daarmee in verzekering en bewaring gesteld. Hij is uiteindelijk door de raadkamer van de rechtbank in vrijheid gesteld. De strafzaak is behandeld door de
politierechter en deze heeft hem vrijgesproken van hetgeen hem te laste was gelegd. Na zijn invrijheidstelling werd klager direct ingesloten omdat zijn p.p. was beëindigd. Klager volgde zijn p.p. bij de locatie De Berg in Arnhem. Hij had op 10 januari
2006 tegen de programmabegeleider gezegd dat hij een afspraak had bij de tandarts. Toen is hem medegedeeld dat hij mocht gaan en dat hij – zo begreep klager – pas de volgende dag terug hoefde te keren. Klager heeft ongeveer twee maanden deelgenomen aan
het p.p. Die twee maanden zijn zonder incidenten verlopen. Klager is van mening dat het beëindigen van het p.p. voorbarig is.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 17 november 2006 in het p.p. De Schakel te Arnhem. Op 10 januari 2006 werd een email ontvangen van een medewerker van het penitentiair trainingscentrum (PTC) te Arnhem, waarin melding werd gemaakt van het feit dat klager, die
toestemming had gekregen om zelfstandig de tandarts te bezoeken tijdens het p.p., praktisch op heterdaad is betrapt bij het plegen van een inbraak. Bij die gelegenheid is hij aangehouden en ingesloten op het politiebureau. Na zijn voorgeleiding op 10
januari 2006 is hij ingesloten in het h.v.b. van de locatie De Berg. Op 6 februari 2006 werd aan de selectiefunctionaris bericht dat klagers voorlopige hechtenis was beëindigd en dat hij dus weer op de oude titel van zijn vrijheid beroofd was. Klager
verbleef tijdens zijn aanhouding op een plaats waar hij volgens het p.p. toen niet behoorde te zijn. Klager, die samen met zijn partner was aangehouden, bleek een met de verklaring van zijn partner tegenstrijdige verklaring te hebben afgelegd. Een en
ander was voor de leiding van het PTC voldoende aanleiding om voor te stellen het p.p. van klager te beëindigen. Tegen die beslissing is door klagers raadsvrouw bezwaar ingesteld, welk bezwaar ongegrond is verklaard. Klager is op 24 februari 2006
geplaatst in de gevangenis Grave.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. Klager, die deelnam aan een p.p., heeft op 10 januari 2006 van de leiding van dat p.p. toestemming gekregen voor het bezoeken van zijn tandarts in Uden. Op 10 januari 2006 is klager in Wijchen aangehouden ter zake van de verdenking van (de
poging tot) het plegen van een misdrijf en is hij, alsmede zijn partner, aangehouden. Klager is in verzekering en bewaring gesteld. De voorlopige hechtenis is vervolgens door de raadkamer van de arrondissementsrechtbank beëindigd. Klager heeft
tegenover
de Raad een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op de plaats waar hij en zijn partner werden aangehouden. De beroepscommissie acht die verklaring, mede gezien in het licht van de door klager en zijn partner tegenover de politie afgelegde
verklaringen, niet aannemelijk. Daaruit volgt dat klager zich toen bevond op een plaats waarvoor hij – in het kader van zijn p.p. – geen toestemming had gekregen van de leiding van dat p.p. en is hij dus de gemaakte afspraak niet nagekomen. Zulks geldt
temeer nu zijn gedrag daar toen kennelijk aanleiding heeft gegeven tot de verdenking dat hij een misdrijf wilde plegen. De omstandigheid dat de daarvoor bevolen vrijheidsbeneming is opgeheven in verband met het ontbreken van (voldoende) ernstige
bezwaren maakt dit niet anders. Hetgeen hiervoor is overwogen – een en ander in onderlinge samenhang en verband bezien – leidt tot de conclusie dat klager zich niet heeft gehouden aan de in artikel 9, eerste lid en onder a, van de Pm, genoemde
voorwaarde voor deelname aan een p.p. Dat maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven