Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1212/STB, 12 mei 2006, schorsing
Uitspraakdatum:12-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1212/STB

betreft: [klager] datum: 12 mei 2006

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de tbs-kliniek De Kijvelanden te Rhoon.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van Justitie
(Minister), inhoudende plaatsing van verzoeker in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 5 mei 2006 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 11 mei 2006.

1. De standpunten
Verzoeker heeft aangevoerd dat het de vraag is of aan de criteria voor plaatsing op een lonstayafdeling is voldaan, nu uit de brief van 25 januari 2006 van De Kijvelanden aan ITZ blijkt dat de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (hierna: LAP) een
negatief advies heeft uitgebracht naar aanleiding van de aanmelding voor de longstay van 7 november 2005. Verzoekers kritiek spitst zich met name toe op de longstaycriteria inhoudende dat er bij voorkeur sprake moet zijn van meer dan één behandelpoging
en dat het aannemelijk moet zijn geworden dat behandeltrajecten niet hebben geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis, waaraan verzoeker leed ten tijde van het delict, nog steeds aanwezig is. De kliniek heeft
een aantal alternatieve theorieën ontwikkeld hoe verzoeker tot het feit is gekomen. Aan de verklaring van verzoeker wordt getwijfeld. Opvallend is dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als matig wordt ingeschat aldus de aanmelding. Verder is
de kliniek van oordeel dat het niet de verwachting is dat verzoeker een nieuw delict zal plegen, maar dat hij een poging tot suïcide zal doen. Verzoeker heeft de tbs in één kliniek ondergaan. Wanneer een behandeling vastloopt, dient de patiënt
aangeboden te worden aan een andere kliniek. Een andere kliniek heeft wellicht een andere blik of visie. Een andere staf kan ook bijdragen aan een succesvolle behandeling. In een andere kliniek kan een vastgelopen behandeling vlot worden getrokken. De
Kijvelanden had verzoeker de kans moeten geven elders opnieuw te beginnen in plaats van te proberen het zelf op te lossen. De Kijvelanden is gewoonweg te lang doorgegaan. Wellicht dat een geheel nieuwe kans elders wel het gewenste resultaat zou hebben
opgeleverd. Met name nu het gevaar voor herhaling matig is en de kans op suïcide eerder aanwezig is als vermeld in de aanmelding door de kliniek. Dit laatste is volgens verzoeker onjuist. Volgens de kliniek is het risico op toekomstig gewelddadig
gedrag
matig en de kans op zelfmoord groter. Dit is geen reden om te tbs te laten voortduren of om iemand op een longstayafdeling te plaatsen. Er is geen sprake van een zodanig recidiverisico dat de plaatsing op een lonstayafdeling daardoor gerechtvaardigd
wordt. De omstandigheden waaronder het feit zijn begaan zijn zeer situationeel bepaald. Verzoeker heeft zijn kind wat aangedaan. Er moet heel wat gebeuren, wil hij in een soortgelijke situatie belanden. De alternatieve theorieën van de zijde van De
Kijvelanden zijn niet aannemelijk geworden. Het is bij suggesties gebleven. Bovendien gebruikt verzoeker nu reeds enige maanden depotmedicatie, het antipsychoticum Risperdal. Zoals is opgemerkt door de LAP was medicatie een punt waarom op de aanmelding
negatief is geadviseerd. Merkwaardig is dat nu verzoeker reeds enige maanden depotmedicatie gebruikt de aanmelding ineens wel wordt gehonoreerd. Overigens doet de medicatie zijn werk naar behoren. Verzoeker voelt zich rustiger en lekkerder in zijn vel
zitten. Verzoeker gebruikte al eerder medicatie, maar is in overleg met de psychiater daarmee gestopt, omdat het onvoldoende werkte en is er overgestapt op de huidige medicatie. Verder is verzoeker ook bereid medicatie te gaan gebruiken, die zijn zucht
naar alcohol en drugs reduceert tot nul. Verzoeker was niet eerder veroordeeld. Vaardigheden en structuur kunnen ook op een andere wijze worden verzorgd dan door verzoeker af te serveren naar een longstayafdeling. In het kader van resocialisatie is een
dergelijke structuur ook wel te bedenken. Dat volgens de kliniek verzoeker zichzelf overschat is geen reden om voor longstay te kiezen. Het gebrek aan vaardigheden kan in belangrijke mate worden gecompenseerd door een goede begeleiding, hetgeen door de
kliniek wordt onderschreven. Verzoeker heeft kennelijk een goede begeleiding en sturing nodig. Ook wat dat betreft zijn er alternatieven voorhanden. Er kan een modus bedacht worden dat de medicatie ingenomen blijft worden, zonodig door middel van een
depot, hetgeen nu ook al gebeurt. De tenuitvoerlegging van de beslissing tot plaatsing van verzoeker op de longstayafdeling van de Pompekliniek dient te worden geschorst, gezien de vermelde argumenten. De aanvulling op de eerdere aanmelding voegt
onvoldoende toe om alsnog een plaatsing op een longstayafdeling te rechtvaardigen.

Namens de Minister is aangegeven dat De Kijvelanden verzoeker op 7 november 2005 heeft aangemeld voor een longstayplaatsing. Het advies van de LAP van 25 november 2005 luidde dat op basis van verstrekte informatie de eindverantwoordelijke behandelaar
naar geldend psychiatrisch inzicht niet in alle redelijkheid tot de vaststelling heeft kunnen komen dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is. Niet duidelijk was in hoeverre een strak structurerende
medicamenteuze behandeling met antipsychotica en/of stemmingsstabilisatoren over voldoende lange termijn en met spiegelcontrole is doorgevoerd en geëvalueerd. De commissie suggereerde een opname in een andere behandelkliniek om diagnostiek en
behandelmogelijkheden onafhankelijk te evalueren. De LAP betrekt in deze overweging het gegeven dat de kliniek begin 2005 nog wilde resocialiseren en in april 2005 nog een jaar verlenging adviseerde, met andere woorden de tbs kennelijk als eindig zag.
De Kijvelanden heeft hierop gereageerd met een aanvullend schrijven van 25 januari 2006. Deze brief is vervolgens aan de LAP voorgelegd. De LAP heeft op basis van de nagestuurde informatie en het overige dossier haar oordeel op 6 april 2006 herzien en
is tot de conclusie gekomen dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is. De LAP heeft in haar advies van 6 april 2006 overwogen dat duidelijk is geworden na aanvulling van informatie door de kliniek dat ook
medicamenteus alle mogelijke strategieën zijn uitgeprobeerd. Tot driemaal toe is verzoeker, gedwongen, ingesteld op antipsychotica. In de meeste gevallen is daarna vrijwillige voortzetting van antipsychotische medicatie mogelijk en haalbaar. Bij
verzoeker is dit helaas niet zo. Daarnaast is geprobeerd, eveneens state of the art, de impulscontrole van verzoeker te verminderen met Depakine. Ook hier is therapietrouw nodig om effect te sorteren. Ook dit is bij verzoeker een onhaalbare kaart
gebleken. Uit de aanvullende stukken blijkt dat verzoeker beschouwd wordt als chronisch delictgevaarlijk en dat het verblijf in grote mate gekenmerkt wordt door controleren en structureren van verzoeker. Naar aanleiding van de aanvullende brief van De
Kijvelanden en het advies van de LAP van 6 april 2006 is verzoeker op de centrale wachtlijst geplaatst en conform het longstaybeleidskader op basis van de reguliere aselecte plaatsingsprocedure geselecteerd voor een longstayvoorziening van de Prof. Mr.
W.P.J. Pompekliniek. Op 4 mei 2006 is verzoeker gehoord terzake van de voorgenomen plaatsing. Aangezien hij geen zwaarwegende argumenten aanvoerde, die zouden moeten leiden tot een ander oordeel en er steekhoudende argumenten tot plaatsing in de
longstay zijn, is op 4 mei 2006 een plaatsingbeschikking afgegeven. Verzoeker is op 10 mei 2006 op de longstayafdeling geplaatst.

Telefonisch is op 11 mei 2006 medegedeeld door de vertegenwoordiger van de Minister dat abusievelijk in de reactie is vermeld dat verzoeker op 10 mei 2006 is geplaatst op de longstayafdeling. Verzoeker verblijft nog in De Kijvelanden. Plaatsing is in
beginsel, maar in afwachting van de uitspraak van de voorzitter op het schorsingsverzoek, gepland op 12 mei 2006.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom
slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Nadat
de LAP voor wat betreft verzoekers longstayindicatie een negatief advies had uitgebracht, heeft zij dit advies, na een aanvullend schrijven van De Kijvelanden, herzien. De thans voorliggende stukken roepen voorshands nog zoveel vragen op, met name
inzake het recidiverisico, de evaluatie van het medicatiegebruik, de strekking van het verlengingsadvies van 2005 en de suggestie van de LAP in haar schrijven van 25 november 2005 om verzoeker op te doen nemen in een andere behandelkliniek om de
diagnostiek en behandelmogelijkheden onafhankelijk te laten evalueren, dat de voorzitter het niet meer dan redelijk acht het schorsingsverzoek toe te wijzen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de Minister totdat op het beroep is beslist.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven