nummer: 06/0284/GA
betreft: [klager] datum: 12 mei 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I.R. Denz, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 13 januari 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Zeist te Soesterberg,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, en [...] afdelingshoofd bij het h.v.b. Voorts was aanwezig een tolk in de Engelse taal.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt opgemerkt dat klager na de brand in het cellencomplex Schiphol-Oost met andere gedetineerden is overgeplaatst naar het detentiecentrum Zeist te Soesterberg. Klager zou aldaar adequate opvang krijgen. Deze toezegging is niet nagekomen.
Klager is niet opgevangen door een team van deskundigen. Klager heeft een traumatische ervaring gehad en heeft na de brand enige tijd in de kou gestaan. In het detentiecentrum heeft hij dagenlang in vervuild beddengoed verbleven en een mensonwaardig
bestaan moeten leiden. De toezegging dat klager door een psycholoog zou worden bezocht is niet nagekomen. Ook overigens heeft klager geen medische begeleiding gehad.
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep verder als volgt toegelicht. De beklagrechter is ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat de plaatsing in de isoleercel, gelet op hetgeen klager tijdens zijn
verblijf in Schiphol-Oost heeft meegemaakt, onevenredig lang heeft geduurd. Klager is ernstig getraumatiseerd geraakt door de Schipholbrand, die hij zeer bewust heeft meegemaakt. Uit een brief van het Centrum Angst- en Stemmingsstoornissen d.d. 23
januari 2006 is het volgende gebleken: “Diagnostisch is er op dit moment sprake van een ernstig posttraumatische stress stoornis naar aanleiding van het meemaken van de Schipholbrand op 27 oktober 2005 en het vervolgens opgesloten worden gedurende vijf
dagen in een isoleercel” en “Klager lijdt aan paniekaanvallen, durft niet meer alleen te zijn, kampt met forse herbelevingen en is in 6 weken 20 kilo afgevallen omdat de eetlust verdwenen is”. In dat licht kan de plaatsing van klager in een
afzonderingscel als zeer ernstig en zeer roekeloos worden gekwalificeerd. Klager heeft bovendien na de brand onvoldoende medische (psychologische) nazorg ontvangen.
Het afdelingshoofd heeft aangegeven te persisteren bij zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt. Hier heeft hij, zakelijk weergegeven, allereerst aangevoerd dat er geen sprake is van een maatregel maar dat klager op advies van de huisarts in
observatiecel onder cameratoezicht is geplaatst omdat hij bij binnenkomst een verwarde indruk maakte. Dit verblijf heeft vier dagen geduurd. Tijdens dit verblijf is klager dagelijks gezien door de medische dienst, waarvan driemaal door een arts.
De cellen alsmede de matrassen ten slotte worden regelmatig gereinigd en de matrassen worden zonodig vervangen.
3. De beoordeling
Vooropgesteld wordt dat het kader voor de beoordeling van het onderhavige beklag en beroep niet de opvang van gedetineerden van de brand in Schiphol-Oost is, maar de beslissing tot afzondering van klager. Voor de beoordeling van het onderhavige beroep
acht de beroepscommissie het niet noodzakelijk dat nadere gegevens over de (medische) toestand van klager worden verschaft, nu zich bij de stukken de medische kaart van klager bevindt.
Ingevolge artikel 5, tweede en vierde lid, onder b, c en h van de Pbw, is het opleggen van bepaalde ordemaatregelen en disciplinaire straffen voorbehouden aan de directeur. Enkel indien hiertoe aangewezen bij een ministeriële beschikking kan een ander
personeelslid hiertoe overgaan. Gebleken is dat het afdelingshoofd bij aanwijzingsbesluit van de Minister als bedoeld in artikel 3, vierde lid, Pbw, is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur, zodat hij bevoegd is tot het opleggen van
onderhavige ordemaatregel.
Allereerst vraagt de beroepscommissie zich af of het h.v.b. überhaupt een geschikte locatie was om klager en de andere slachtoffers onder te brengen, nu de indruk bestaat dat de mogelijkheden voor opvang aldaar beperkt zijn, maar dit is geen onderwerp
van het voorliggende geschil.
Uit de stukken valt af te leiden dat klager bij binnenkomst in de inrichting een dermate verwarde indruk maakte en tevens aangaf dat hij zich niet goed voelde dat er is besloten klager, op advies van de huisarts die hem direct gezien heeft, ter
observatie in een observatiecel te plaatsen. Gedurende deze periode is hij iedere dag door de medische dienst, waarvan driemaal door de arts, bezocht.
Het advies van de huisarts heeft voor het afdelingshoofd voldoende reden kunnen vormen klager voor zijn eigen veiligheid te plaatsen in een observatiecel. Hierbij wordt overigens aangetekend dat dit verblijf blijkens de stukken niet langer dan
noodzakelijk, te weten vier dagen heeft geduurd.
Uit de medische rapportage valt af te leiden dat klager ook overigens de nodige medische/psychiatrische hulp heeft gekregen.
Niet aannemelijk is geworden dat de hygiëne tijdens de afzondering beneden de maat was.
Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 mei 2006
secretaris voorzitter