nummer: 05/2932/GA
betreft: [klager] datum: 11 mei 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. B.M. Beg, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 22 november 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Zeist te Soesterberg,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld h.v.b. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, mr. B.M. Beg, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van het verzoek de inrichting tijdelijk te verlaten in het kader van algemeen verlof.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De beslissing is genomen op onjuiste gronden. De informatie van de advocaat-generaal bij het Hof te Den Haag, waarop de beslissing van de directeur is
gebaseerd, is onjuist. Aan klager is in eerste instantie te kennen gegeven dat hij niet voor verlof in aanmerking zou kunnen komen omdat hij geen geldige verblijfstitel in Nederland zou bezitten. Aldus is het vluchtgevaar kennelijk (mede) gebaseerd op
de status ‘ongewenst vreemdeling’ terwijl klager de Nederlandse nationaliteit bezit. Verder is een verkeerde gevolgtrekking gemaakt naar aanleiding van het niet in aanmerking komen van klager voor de zelfmeldprocedure. Klager is hiervoor niet in
aanmerking gekomen op grond van een strafrestant dat 15 dagen te hoog zou zijn. De door de advocaat-generaal gebezigde kwalificatie van arrestant, suggereert ten onrechte dat klager zich zou hebben onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een straf,
terwijl dit geenszins het geval is. Klager heeft in Nederland een gezin en vanaf de schorsing van de voorlopige hechtenis op 9 november 2001 heeft klager telkens aan elke oproep van Justitie gehoor gegeven. Klager wenst in aanwezigheid van zijn
raadsman
te worden gehoord.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.
De beroepscommissie is van oordeel dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter kan leiden. Het risico van vluchtgevaar vormt op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling een
contra-indicatie voor het verlenen van verlof. Uit de stelling van klager dat het vluchtgevaar van klager (mede) zou zijn gebaseerd op een onjuiste vermelding van de wettelijke basis van de veroordeling van klager in de stukken – voor zover al juist –
kan nog niet volgen dat er geen sprake is van vluchtgevaar. De directeur mocht afgaan op het negatieve advies van het OM. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 11 mei 2006
secretaris voorzitter