Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2883/TB, 2 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2883/TB

betreft: [klager] datum: 2 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 15 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens de Minister mr. F.W. Bleichrodt, landsadvocaat. Als toehoorder was
namens de Minister aanwezig mevrouw mr. [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstayafdeling van de FPI De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 30 juni 1999 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Het betreft klagers derde tbs. Klager is vijf keer eerder veroordeeld vanwege onder meer zedendelicten. Op 9 januari
1989
is klagers tweede tbs door de rechtbank contrair beëindigd. Na klagers nieuwe veroordeling is hij op 17 juli 2002 geplaatst in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: de Pompekliniek). Bij schrijven van 28 juni 2004 adviseert de Pompekliniek klagers
tbs met twee jaar te verlengen. De inrichting meent dat een behandeling van klager weinig meer te bieden heeft. Het risico voor gewelddadig gedrag naar vrouwelijke personeelsleden van de kliniek is blijvend aanwezig. De scores van betrokkene op PCL-R
en
HCR-20 geven naast het klinisch oordeel aanleiding tot het hoog inschatten van het risico op gewelddadige recidive. Bij schrijven van 20 augustus 2004 meldt de Pompekliniek klager aan voor plaatsing in een longstayvoorziening. De diagnostische kijk op
klager is in de loop van de tijd alleen maar somberder geworden (slechte reactie op behandelingsinspanningen, ontkenning eigen aandeel in delicten, kennelijk gebrek aan inzicht reikwijdte en gevolgen delictgedrag voor slachtoffers en respons op laatste
behandelpogingen). Bij advies van 3 december 2004 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 3 november 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van De Rooyse Wissel. De Minister heeft op 15 november 2005 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 4 januari 2006
gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing hem over te plaatsen naar de longstayvoorziening van De Rooyse Wissel. Weliswaar is het zo dat klager meer dan zes jaar behandeling in een
tbs-inrichting
heeft ondergaan, als tenminste rekening wordt gehouden met een eerdere ter beschikking stelling, en dat klager in meerdere tbs-klinieken heeft verbleven, doch hij betwist dat er sprake is van een situatie waarin een voortzetting van een op verandering
gerichte behandeling niet langer zinvol is. Klager meent dat hij weliswaar langzaam maar wel degelijk vooruitgang boekt in zijn behandeling en dat de kliniek te snel “de handdoek in de ring gooit”. Al na een verblijf in de Pompekliniek van anderhalf
jaar werd de moed opgegeven. Klager is zeer gemotiveerd om verder te werken aan zijn behandeling en wenst daartoe in de gelegenheid te worden gesteld. Hij is eventueel, als uiterste optie, bereid medicatie te gebruiken, mits dit met hem wordt besproken
en hem uitleg wordt gegeven over de effecten van medicatie. In de diverse gesprekken met behandelaars is klager aangegeven dat de resocialisatie niet van start is gegaan omdat klager te oud is, geen netwerk en onvoldoende financiële middelen heeft.
Plaatsing in een longstayvoorziening zou verder goedkoper zijn. Klager vindt dit zeer dubieus. De begeleide verloven verliepen goed maar zijn door de inrichting stopgezet nadat klager is aangemeld voor de longstay. Klager was echter goed bezig. De
dadergroep moest nog van start gaan. Hij heeft de indruk dat de druk op de inrichtingen groot is om de longstayvoorzieningen te vullen. De moeilijke gevallen worden al snel opgegeven. Als een ter beschikking gestelde eenmaal op een longstayafdeling
wordt geplaatst, staat er daarna geen rechtsgang meer voor hem open om de plaatsing aan te vechten. Alleen indien de inrichting zelf richting de Minister verzoekt om herplaatsing. Ook in het kader van de behandeling van de vordering tot verlenging van
de tbs-maatregel wordt de plaatsing in een longstayvoorziening niet getoetst. Dit betekent dat voor klager het aankomt op dit moment en in deze procedure. Vooraf is niet met klager gesproken over de longstay-indicatie. Er wordt een beeld van klager
geschetst, zonder dat het voor hem mogelijk is dat beeld te corrigeren. De toetsing van de LAP is marginaal. Op basis van de stukken adviseert de LAP over de aanvraag voor longstay van de inrichting. Er is niet met klager gesproken. Daarnaast is klager
van mening dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn situatie en behandelingsverloop om tot het oordeel te kunnen komen, dat voortzetting van zijn behandeling niet langer zinvol is. Klager is bereid mee te werken aan nader onderzoek,
bijvoorbeeld
door opname in het Pieter Baan Centrum (PBC), teneinde tot een beter gefundeerd oordeel over zijn behandelperspectieven te kunnen komen. Toegevoegde waarde hiervan is dat een ander naar klager kijken kan; hij heeft het idee dat vele dingen op schrift
zijn gezet die een eigen leven zijn gaan leiden. Hij verzoekt de beroepscommissie hiertoe opdracht te geven. Het Hof Arnhem heeft een verzoek om een PBC-onderzoek afgewezen omdat het zich voldoende voorgelicht achtte over voortzetting van de tbs. Dit
is
van andere aard dan een longstayplaatsing.
De Minister stelt dat de tenuitvoerlegging van klagers tbs een periode van meer dan elf jaar beloopt. Volgens klager bedraagt de duur van de tbs-maatregel echter zeven jaar. In de longstayvoorziening werken voornamelijk vrouwen. Volgens de Pompekliniek
zou klager vijandig zijn tegen en gevaarlijk zijn voor vrouwen. In de longstayvoorziening zegt men daar niets van te merken. Zijn persoonlijk begeleidster heeft hem toegezegd dat zij zal nagaan waar in de behandeling van klager in de Pompekliniek zich
het omslagpunt heeft bevonden. Uit de stukken is dat niet terug te vinden. Hij heeft geen delictgedrag getoond.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangpunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing op een longstayafdeling te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
De Minister meent dat hij, gelet op alle beschikbare informatie, in redelijkheid heeft kunnen besluiten klager te selecteren voor de longstayvoorziening van De Rooyse Wissel. In dit verband wordt verwezen naar: de Pro Justitia Rapportage van 4 februari
1999 van psychiater [...], waarin de kans groot wordt geacht dat klager zich zal verzetten tegen een behandeling in een tbs-kliniek vanwege zijn grote weerstand hiertegen en rancune uit het verleden, en dat verandering daadwerkelijk niet kan worden
bewerkstelligd; het verlengingsadvies van 28 juni 2004 van de Pompekliniek, waaruit blijkt dat de risico op gewelddadige recidive hoog worden ingeschat; de longstay-indicatie van 20 augustus 2004; het advies van 3 december 2004 van de LAP, waarin wordt
geconcludeerd dat er ten aanzien van klager sprake is van chronische delictgevaarlijkheid, het verblijf in hoge mate wordt gekenmerkt door controleren en structureren en gedragsregulatie, en thans geen behandelingsperspectieven voorhanden zijn om deze
prognose in gunstige zin bij te stellen en derhalve de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is, en de beslissing van 28 februari 2005 van het Gerechtshof, waarbij klagers tbs-maatregel met twee jaar is verlengd. Het verzoek van klager
in laatstgenoemde procedure om een nader onderzoek door het PBC is door het Gerechtshof afgewezen aangezien het hof zich omtrent de persoonlijkheid van de ter beschikking gestelde voldoende voorgelicht acht.
Klager ondergaat zijn derde tbs. De totale duur van de intramurale fase van de tenuitvoerlegging van deze maatregelen bedraagt meer dan elf jaar. Het zou kunnen zijn dat gedurende deze periode klager een periode in het huis van bewaring heeft
verbleven.
De beleving van klager is niet die van de Pompekliniek. Er hebben wel degelijk voldoende behandelpogingen plaatsgevonden, zoals door middel van individuele psychotherapie en dadergroepstherapie. De behandelpogingen zijn steeds afgestuit op de ernstig
gestoorde persoonlijkheidsstructuur van klager. Er is sprake van een blijvende ontkennende en externaliserende houding, een gebrekkige gewetensfunctie en een slechte impulsbeheersing ingeval klager onder druk komt te staan. Het risico op gewelddadig
gedrag in de richting van vrouwelijke personeelsleden wordt blijvend aanwezig geoordeeld. De meetinstrumenten PCL-R en HCR-20 wijzen op een hoog risico op gewelddadige recidive. De diagnostische kijk op klager is in de loop van de tijd somberder
geworden. In geval de tbs zou worden beëindigd, is op korte termijn delictherhaling te verwachten. Op verandering gerichte behandelingsactiviteiten stuiten af op onoverkomelijk gebleken weerstanden in relatie tot defecten in de persoonlijkheid.
Aan de plaatsing van klager op een longstayvoorziening ligt geen druk ten grondslag om ter beschikking gestelden snel op dergelijke afdelingen te plaatsen. Wel is meer capaciteit gekomen, waardoor meer longstayplaatsingen gerealiseerd kunnen worden. In
het licht van het vorenstaande acht de Minister een nader onderzoek van klager in het PBC niet zinvol.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 20 augustus 2004 en het advies van de LAP van 3 december 2004, welke naar het
oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf in de Pompekliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen
plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat haar uit de stukken is gebleken dat klagers behandeling niet is aangeslagen, ondanks de aangeboden behandelpogingen. Klager geeft aan zich bereidwillig op te stellen ten aanzien van zijn behandeling.
Uit de stukken komt echter het tegendeel naar voren. De stukken bevatten verder geen aanknopingspunten om ten aanzien van klager een nader onderzoek te laten verrichten naar eventuele nieuwe behandelperspectieven. Klagers verzoek dit onderzoek door het
PBC te laten verrichten wordt derhalve afgewezen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen op een longstayafdeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven