Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2664/TB, 2 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2664/TB

betreft: [klager] datum: 2 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.M. Kwakman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A.M. Kwakman, en namens de Minister mr. F.W. Bleichrodt, landsadvocaat, en op verzoek van
de
Minister als getuige-deskundige, [...], psycholoog/psychotherapeut en waarnemend hoofd behandeling bij het Centrum voor forensisch psychiatrische zorg Oldenkotte (hierna: Oldenkotte). Als toehoorder namens de Minister was aanwezig [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstayafdeling van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 20 september 1995 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Aan klager is voor de tweede maal een tbs-maatregel opgelegd. Klager is op 1 mei 1998 geplaatst in de Dr. F.S.
Meijers Instituut te Utrecht. Op 7 mei 1999 is klager overgeplaatst naar Oldenkotte te Rekken. Bij schrijven van 25 juli 2002 heeft Oldenkotte klager aangemeld voor een longstayplaatsing. Bij advies van 14 september 2002 van de Landelijke
Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Bij schrijven van 2 maart 2004 heeft Oldenkotte geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen. In het kader van de zesjaarsverlenging van de tbs-maatregel is door psychiater [A] op 24 februari 2004 een rapportage uitgebracht, waarbij is aangegeven
dat de implantaat van libidoremmende medicatie een nieuw element in de behandeling is dat verdient om te worden getoetst, waarbij verruiming van vrijheden, voor zover verantwoord, noodzakelijk zal zijn. Op 23 maart 2004 is eveneens in het kader van de
zesjaarsverlenging een rapport uitgebracht door psycholoog drs. [B]., waarbij is aangegeven dat de (schijnbare) positieve werking van de libidoremmende medicatie het enige lichtpunt is. Een risico is dat klager niet blijvend is te motiveren voor inname
van de medicatie. In de op 24 mei 2004 uitgevoerde risicotaxatie (HKT-30 en PCL-R) wordt geconcludeerd dat het recidiverisico hoog is wanneer klager zou terugkeren in de maatschappij. Klager heeft structuur en beveiliging van een forensische setting
nodig om recidiverisico enigszins aanvaardbaar te houden.
Op 6 augustus 2004 heeft Oldenkotte klager opnieuw aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling, waarbij is aangegeven dat de resultaten van de huidige behandeling weinig aanknopingspunten geven de sombere prognose bij te stellen. Het is de vraag
of
meer recente ontwikkelingen, met name het gebruik van libidoremmende medicatie, hier een verandering in hebben gebracht. De LAP heeft in haar advies van 15 oktober 2004 aangegeven geen aanleiding te zien de eerdere longstay-indicatie uit 2002 bij te
stellen. Klager kan in aanmerking komen voor plaatsing in Het Kempehuis. Op 25 augustus 2005 wordt door Oldenkotte de longstayplaatsing geëvalueerd, waarbij onder meer is aangegeven dat het gebruik van libidoremmende medicatie het verlenen van verloven
mogelijk heeft gemaakt, maar de uitslagen van de risicotaxaties van mei 2005 (langdurig delictgevaar dat niet met behandelinterventies blijkt te beïnvloeden) blijven wijzen op een blijvend hoog risico op de lange termijn. Vervolgens is klager op 11
oktober 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van Veldzicht. De Minister heeft op 14 oktober 2005 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 1 december 2005 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat het beroep zich richt tegen de plaatsing van klager in een longstayvoorziening en de plaatsing van klager in de longstayvoorziening in Veldzicht. Klager heeft nimmer aangegeven te berusten in de
longstayindicatie.
Klager meent dat het besluit van de Minister in strijd met de wet is genomen danwel als onredelijk en/of onbillijk dient te worden aangemerkt.
In het kader van de zesjaarsverlenging is in 2004 een multidisciplinair rapport opgesteld door psychiater [A] waarbij is aangegeven dat klagers gedragsproblematiek duidelijk is verbeterd, waarschijnlijk als het gevolg van een verbeterd inzicht in de
delictsketen. De intrapsychische en interpersoonlijke kanten van de persoonlijkheidsproblematiek van klager heeft psychiater [A] beoordeeld als nog in sterke mate aanwezig. Dit laatste is voor het behandelteam van klager in 2002 aanleiding geweest om
klager aan te melden voor een longstayplaatsing. Nadat klager echter had aangegeven akkoord te gaan met het laten implanteren van een libidoremmer heeft men besloten deze longstayindicatie te laten vervallen, teneinde te beproeven of deze wijze van
behandeling aan zou slaan. Bij klager is in mei 2003 een implantaat met libidoremmers geplaatst. Het behandelteam van Oldenkotte heeft niets gedaan met de aanwijzing van psychiater [A] om de medicatie gepaard te laten gaan met een verruiming van
klagers
vrijheden en het aanhalen van zijn persoonlijke banden. De bestaande verlofregeling van klager is gericht op humanitaire aspecten en nauwelijks uitgebreid, ondanks dat klager zich aan alle gemaakte afspraken hield. Met hem is gesproken over onbegeleid
verlof, maar dat is hem nooit verleend. Van een daadwerkelijk testen in de samenleving is geen sprake geweest. Klager volgt geen therapieën en wordt op geen enkele manier begeleid. Het toedienen van medicatie in combinatie met het uitblijven van
incidenten tijdens verloven is niet door Oldenkotte geëvalueerd. Desondanks is de longstaystatus van klager herbevestigd, op basis van de in mei 2005 uitgevoerde risicotaxatie. Deze geeft geen reëel beeld van klagers delictgevaar of de mate waarin de
eerder geconstateerde stoornis nog aanwezig is. De taxatie is immers gebaseerd op gedateerde historische factoren. Positieve ontwikkelingen worden niet gememoreerd. Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zijn delictsgeschiedenis en zijn
tbs-verleden de kliniek al bij voorbaat ontmoedigd hebben in het aanbieden van een behandeling. Het niet slagen van klagers eerdere tbs-behandeling mag in casu niet als argument gebruikt worden om hem op de longstayafdeling te plaatsen. Klager is
weliswaar in twee klinieken opgenomen geweest, echter er is niet al het redelijkerwijs mogelijke ondernomen om zijn delictgevaarlijkheid te reduceren. Klagers eerste behandeling in de Pompekliniek heeft relatief zeer kort geduurd. In redelijkheid kan
derhalve niet gezegd worden dat er geen behandelperspectieven voor klager zijn of dat zijn delictgevaarlijkheid niet is gereduceerd. In zijn optiek is dan ook niet aan de wettelijke eisen voor de longstayplaatsing voldaan.
Teneinde door onafhankelijke deskundigen vast te stellen of er inderdaad nog behandelperspectieven voor klager zijn en of het recidivegevaar substantieel is gereduceerd, wil klager graag voor een nadere diagnostiek opgenomen worden in het Pieter Baan
Centrum (PBC). Het behandelteam ondersteunt inmiddels een diagnostische opname. Bij het behandelteam zou namelijk twijfel zijn ontstaan met betrekking tot de noodzaak van een longstayplaatsing, zeker gelet op de consequenties daarvan voor klager.
Plaatsing in het PBC heeft niet plaatsgevonden omdat de kliniek dat zou moeten financieren. Klinisch onderzoek door het PBC heeft meerwaarde. Dat geldt ook in die zin dat als het PBC geen andere mogelijkheid dan de longstay ziet, klager wellicht meer
daarin zal kunnen berusten.
Indien anders wordt beslist, is de beslissing klager te plaatsen op de longstayafdeling van Veldzicht onredelijk dan wel onbillijk in verband met een lagere kwaliteit van leven voor klager aldaar. Klager is steeds voorgehouden dat hij zou worden
geplaatst op de longstayafdeling van de Pompekliniek te Nijmegen, het Kempehuis. Hij is daar zelfs al op bezoek geweest. Het regime in Veldzicht verschilt in negatieve zin van het regime in Het Kempehuis. Zo is een omgekeerde bezoekregeling niet
mogelijk, terwijl dit voor klager van groot belang is nu zijn vader dementerend is, in een verpleeghuis verblijft en niet in staat is de kliniek te bezoeken. Het bezoek duurt slechts twee uur en vindt plaats in een spreekkamer en niet op cel. In
Veldzicht heeft men zelfs al aangegeven dat het bijwonen van een eventuele begrafenis van zijn vader geen optie is. Verder woont zijn moeder in Blerick en moet zij voor Veldzicht een behoorlijke afstand overbruggen. Klager heeft nu geen begeleid
verlof.
Volgens de Minister zou dat in het Kempehuis niet anders zijn, maar dat wordt betwijfeld. Ook zijn in Veldzicht geen huisdieren toegestaan. Door plaatsing van klager in Veldzicht gaat zijn kwaliteit van leven aanzienlijk achteruit. Hij komt in een
situatie te verkeren die feitelijk bezien vergelijkbaar is met een ‘normale’ detentie, terwijl klager eerder detentieongeschikt is verklaard na een hartinfarct. Volgens klager zal het Kempehuis hem nu graag willen opnemen. Om met mensen te bellen moet
klager heel open zijn over het delict. In het Kempehuis is voldoende enkel het delict en de longstaystatus bekend te maken. Klager kan zijn kamer niet naar eigen smaak inrichten. De afdeling van klager beschikt over één telefoonlijn voor 12 patiënten
en
hij mag per dag maximaal één keer per dag tien minuten bellen en één keer een telefoontje van maximaal tien minuten ontvangen, ook al is de telefoon vrij. Bezoek en telefooncontacten dienen volledig gescreend te worden. Veldzicht wil voor klager geen
verlof aanvragen. Dit zijn zwaarwegende omstandigheden. Klager kan zich niet vinden in de regels in Veldzicht. Door Veldzicht is een toezegging gedaan omtrent de mogelijkheid van een ruiling nadat de Raad zich over het beroep heeft uitgesproken. In
2002
was klager inderdaad recalcitrant in gesprekken met de inrichting. Klager wil het liefst naar een behandelsetting terug. Klager wil de seksualiteit die hij vroeger had nooit meer terug. Hij wil wel enige seksuele gevoelens blijven houden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangpunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing op een longstayafdeling te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Klager is voor de derde maal voor een zedendelict veroordeeld. In de verlengingsadviezen van Oldenkotte van 2 maart 2002 en 2 maart 2004 wordt geconcludeerd dat klager op korte termijn opnieuw in herhaling van delictgedrag zal vervallen, indien de
tbs-maatregel zou worden beëindigd. De mogelijkheid dat de ernst van een dergelijk delict zal toenemen, wordt daarbij zeker niet uitgesloten geacht. Ook uit de risicotaxatie van 24 mei 2004 blijkt dat het recidiverisico hoog is wanneer klager zou
terugkeren in de maatschappij. In de risicotaxatie zijn wel degelijk, naast historische en klinische items, toekomstige items opgenomen. Deze worden beïnvloed door de zeer beperkte behandelresultaten. De behandelaars zijn bij de aanmelding van klager
voor een longstayvoorziening niet over één nacht ijs gegaan. In 2002 was klager aangemeld voor plaatsing in het Kempehuis. De LAP heeft deze aanmelding ondersteund. Klager heeft in 2002 woedend op zijn aanmelding gereageerd en heeft zich daarbij
zodanig
recalcitrant opgesteld dat Het Kempehuis opname van klager weigerde. Met klagers ambitie voor een normale seksuele relatie, is het risico gegeven dat hij niet blijvend gemotiveerd is zijn medicatie te gebruiken. Zonder medicatie kan de kliniek hem niet
resocialiseren. Op grond hiervan wordt in het rapport van psycholoog [B]. geconcludeerd dat de prognose onverminderd ongunstig is te noemen. Psychiater [A] zegt niet dat er ruimere verloven moeten komen; hij hanteert daarbij steeds het voorbehoud dat
deze verantwoord moeten zijn. Klager kwam in aanmerking voor begeleid verlof dat hem vanaf september 2003 werd toegestaan. Verdergaande vrijheden werden niet verantwoord geacht. Psychiater [A] concludeert dat het bij gerede twijfels beter is niet
langer
af te wachten en het longstaytraject in te zetten. Die gerede twijfels waren er. De inschatting is dat klager medicatiegebruik zal staken bij beëindiging van de tbs. De medicatie kan bovendien de seksuele spanningen verminderen, maar doet niet af aan
de
persoonlijkheidspathologie van klager, die nauwelijks of niet veranderbaar is gebleken. Het recidivegevaar is daarmee rechtstreeks verbonden. In de hernieuwde aanmelding longstay van 6 augustus 2004 wordt niet afwijzend gereageerd tegen de
longstaystatus, mede gezien het feit dat klager zich nu heeft neergelegd bij zijn longstaystatus.
Oldenkotte heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor de behandeling de longstayindicatie gesteld en de LAP heeft op basis van de door de kliniek ter beschikking gestelde informatie geconcludeerd dat deze indicatie op een zorgvuldige wijze tot stand
is
gekomen. Uit de overgelegde stukken blijkt duidelijk dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg in het kader van de
tbs met dwangverpleging. De beslissing tot plaatsing op de longstayvoorziening van Veldzicht is voldoende onderbouwd en de Minister heeft in alle redelijkheid kunnen besluiten tot deze plaatsing.
Een opname in het PBC heeft gelet op de reeds uitgevoerde beoordeling en toetsing door de LAP geen toegevoegde waarde. Men moet niet de indruk wekken dat het PBC als hoger beroepsinstantie kan worden aangemerkt voor adviezen van de LAP. Een
PBC-onderzoek is alleen aan de orde bij gerede twijfel, die er ten aanzien van klager niet is.
Klager heeft zich in eerste instantie verzet, waardoor het Kempehuis hem niet wilde opnemen gelet op de vrees voor ondermijnend gedrag. In Veldzicht begint klager goed zijn draai te vinden. Het regime in Veldzicht is in overeenstemming met de
wettelijke
regels. Hij mag bezoek ontvangen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bezoekmogelijkheden in het Kempehuis aanzienlijk ruimer zijn dan in Veldzicht. Klager mag in Veldzicht zijn cavia op de gang houden. Er zijn geen zwaarwegende argumenten om
klager elder te plaatsen. Overigens worden ook in Het Kempehuis pas verloven toegekend nadat een periode na plaatsing is verstreken. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

Door de getuige-deskundige wordt ter zitting het volgende over de behandeling van klager toegelicht. In het behandelteam bestond twijfel over de meerwaarde van het toedienen van libidoremmende medicatie. Weliswaar zou daarmee de druk van klagers
neiging
tot hyperseksualiteit worden verminderd, het karakter van klagers persoonlijkheidsstoornis blijft evenwel bestaan. Het advies is toch gevolgd om serieus te kijken of met de mogelijkheden voor klager voor verlof er toch enige veranderingen in de
persoonlijkheid zouden optreden. Er is geen sprake geweest van dwangmedicatie. De seksuele drift is enige tijd weggeweest, omdat voor klager de druk wegviel. Ondanks de therapieën is er evenwel niet veel veranderd in de persoonlijkheidsproblematiek van
klager. Klager snapt dingen wel, maar echt anders handelen is wat anders. Het effect van toedienen van libidoremmende medicatie is regelmatig geëvalueerd in de risicotaxatie en de behandelgesprekken over klager. Wat betreft de aan klager toegekende
verloven heeft klager zich goed aan de afspraken gehouden, maar er is niet veel gewijzigd in zijn problematiek. De evaluaties zijn opgenomen in het behandelingsplan. Indien klager zou ontvluchten zou dit een netelig probleem vormen. In de regel verzet
de inrichting zich niet tegen een onderzoek door het PBC. De inrichting verwacht dat er in dit geval weinig nieuws aan het licht zal komen. Vanaf april 2005 is er geen sprake meer van een behandeling maar van een status quo.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 25 juli 2002 en 6 augustus 2004 en de adviezen van de LAP van 14 september 2002 en
15 oktober 2004, alsmede de risicotaxatie van 24 mei 2004, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een
longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf in Oldenkotte niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en
dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Wat er ook zij van de vraag of er wel een reëel uitzicht was op het aanslaan van medicamenteuze behandeling met
wijziging van klagers pathologie, gezien ook de door psychiater [A] genoemde beperkingen, gebleken is dat die behandeling wel is ingezet, dat begeleide verloven op zich goed verliepen, maar geen wijziging in klagers persoonlijkheidsproblematiek is
opgetreden waardoor het onverantwoord werd geacht op het ingeslagen pad door te gaan en vrijheden te verruimen. De beroepscommissie heeft in zijn oordeel mede betrokken de overweging in het rapport van psychiater [A] dat de intrapsychische en
interpersoonlijke kanten van klagers persoonlijkheidsproblematiek nog in sterke mate aanwezig zijn, zodat rekening moet worden gehouden met een gedragsfacade. Voorts is in aanmerking genomen dat de risicotaxatie op zowel het verleden, het heden als de
toekomst is gericht. De stukken bevatten geen aanknopingspunten om ten aanzien van klager een nieuwe poging tot resocialisatie te ondernemen. Een onderzoek door het PBC zal hieromtrent naar het oordeel van de beroepscommissie geen nieuw licht op de
zaak
werpen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen op een longstayafdeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Wat betreft het onderdeel van het beroep over klagers plaatsing in Veldzicht in plaats van Het Kempehuis, overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het
oordeel
dat de Minister in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing tot plaatsing in Veldzicht heeft mogen komen. Het enkele feit dat de huisregels in Veldzicht door klager kennelijk als minder gunstig dan de huisregels in Het Kempehuis wordt ervaren,
maakt dit oordeel niet anders. Het beroep zal derhalve ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven