nummer: 06/738/GA
betreft: [klager] datum: 3 mei 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 2 maart 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij Westlinge te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord.
De directeur van Westlinge heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager 5,5 uur uitbetaald krijgt terwijl hij 7,5 uur werkt;
b. de uitlatingen van inrichtingspersoneel jegens klager.
De beklagrechter heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. ongegrond verklaard en klager ten aanzien van onderdeel b. niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op zijn klacht van 6 oktober 2005 heeft hij een beslissing van de beklagrechter ontvangen op 3 maart 2006. De werkzaamheden die klager verricht zijn hem op het lijf geschreven. Het betreft een veelomvattende baan. Hij werkt vijf dagen per week 7,5 uur.
Vooral in de beginperiode heeft klager veel tijd erin gestoken om de crearuimte op orde te brengen en nadien op orde te houden. Toen klager voor deze functie werd aangenomen werd aangegeven dat het een dagtaak betrof van 7,5 uur. Daar is niet bij
vermeld dat klager slechts voor 5,5 uur betaald zou krijgen. Klager benutte zijn vrije uren met creatieve activiteiten. Deze vrije uren heeft hij enkel kunnen creëren door de ruimte ordentelijk te maken en te houden. De uren die hij aan activiteiten
voor zichzelf benut krijgt hij niet betaald. Er is nooit goed bijgehouden welke uren klager werkte. De eerste twee weken ontving hij € 30,= per week, daarna circa vier weken € 27,= à € 28,= en uiteindelijk € 20,=.
Voorts heeft klager ten aanzien van onderdeel b. aangevoerd dat hij geen probleem heeft met het personeelslid, maar met de wijze waar op deze zich uitlaat.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht. Er is op 12 april 2006 een schriftelijke reactie ontvangen die samengevat inhoudt dat klager maximaal 26 uur zou mogen werken en feitelijk
gemiddeld 21,40 werkt.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. wordt overwogen dat klager onweersproken heeft gesteld dat hem een contract is aangeboden, welk hij heeft aanvaard, inhoudende dat hij vijf dagen per week 7,5 uur zou werken in de crearuimte. Uit de zich bij de stukken
bevindende omschrijving van de werkzaamheden valt geenszins eenduidig af te leiden dat de werkzaamheden van klager slechts betaald zullen worden tot een maximum van 26 uren per week. Voorts staat als onweersproken vast dat klager inderdaad een aantal
weken voor meer dan 26 uren per week is betaald. Een opgave van het aantal per week gewerkte uren bevindt zich niet bij de stukken. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt de beroepscommissie tot de conclusie dat het beklag
gegrond is en dat klager na te noemen tegemoetkoming dient te worden toegekend.
De beroepscommissie komt ten aanzien van onderdeel b. tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal dienaangaande derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt dienaangaande de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt dienaangaande de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 mei 2006
secretaris voorzitter