nummer: 06/875/GV
betreft: [klager] datum: 3 mei 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], hierna te noemen klager,
gericht tegen een op 28 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Er zijn bijzondere omstandigheden die een strafonderbreking
rechtvaardigen. Klager is bezig met een bestuursrechtelijke procedure in verband met het met bestuursdwang sluiten van zijn horecagelegenheid in Alkmaar. Er dienen bezwaar- en beroepschriften ingediend te worden. Daarvoor is overleg met klager nodig.
Klagers echtgenote kan niet voor hem dat overleg voeren omdat zij – uit veiligheidsoverwegingen – in het buitenland verblijft. Voorts loopt er een aantal civiele zaken. Er zijn één of meerdere faillissementsaanvragen ingediend tegen klager. Een en
ander
zou zijn gebaseerd op nog niet onaantastbare vonnissen. Klager zal met zijn raadsman overleg moeten voeren om na te gaan of nog verzet of hoger beroep mogelijk is. Omdat klager in het verleden gebruik heeft gemaakt van meerdere andere advocaten, is
onduidelijk waar zich alle dossier bevinden. Alleen klager kan duidelijkheid en toegang verschaffen tot alle dossiers. Gelet op de te verwachten omvang van die dossiers zal het ook niet mogelijk zijn deze mee te nemen naar het huis van bewaring
Schutterswei, waar klager verblijft. Nu de aan klager opgelegde gevangenisstraf dateert van ongeveer 10 jaar geleden en hij zich nimmer aan een tenuitvoerlegging daarvan heeft onttrokken, zijn er voldoende termen voor het verlenen van een
strafonderbreking.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met het regelen van zakelijke en familieomstandigheden. Niet is aangetoond waarom klager zelf die zaken zou moeten regelen. Daarnaast zou er voor klagers familie een vervelende situatie zijn
ontstaan
door ongewenste telefoontjes. Onduidelijk is wat klager daadwerkelijk voor zijn familie zou willen doen. Momenteel wordt een detentieplan voor klager opgesteld. Klager heeft frequent telefonisch contact met de ‘buitenwereld’ en daarnaast wordt hij zeer
frequent bezocht door de politie en zijn raadsman. Geconcludeerd kan daaruit worden dat klager voldoende mogelijkheden heeft om zijn zaken vanuit detentie te regelen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf maanden, wegens – kortweg – verduistering in dienstbetrekking. Aansluitend dient hij nog twee weken gevangenisstraf te ondergaan. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 16 augustus 2006.
Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 35 dagen te ondergaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet volstaan kan worden met een andere vorm van verlof. Klager heeft om
strafonderbreking verzocht omdat hij:
a. zijn gezin op een veilige plaats wil onderbrengen in verband met mogelijke bedreigingen en
b. zijn zakelijke omstandigheden op orde moet krijgen en daar enige tijd voor nodig heeft en vrijelijk met zijn raadsman moet kunnen communiceren over de (omvangrijke) procesdossiers.
De beroepscommissie stelt vast dat de onder a. genoemde grond thans kennelijk niet meer van toepassing is. Klagers echtgenote verblijft immers – aldus de raadsman – uit veiligheidsoverwegingen in het buitenland. Dit levert daarom geen aanleiding op
voor
het toekennen van een strafonderbreking.
Ten aanzien van de onder b. genoemde grond geldt dat aan de gedetineerde op grond van het bepaalde in artikel 38 van de Regeling eenmalig strafonderbreking kan worden verleend. Hij dient daarbij aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid
noodzakelijk is en dat het zakelijke belang al bestond voor aanvang van zijn detentie.
Nu de stellingen van klager en zijn raadsman niet nader feitelijk zijn onderbouwd, wordt niet voldaan aan het bepaalde in artikel 38 van de Regeling. Alleen al om die reden komt klager thans niet in aanmerking voor een strafonderbreking. Derhalve moet
de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen , niet onredelijk of onbillijk worden geacht.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 mei 2006
secretaris voorzitter