nummer: 05/2609/TB - tussenbeslissing
betreft: [klager] datum: 2 mei 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.R. Rigter, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 3 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. O.O. van der Lee, en namens de Minister mr. F.W. Bleichrodt, landsadvocaat, en op verzoek
van de Minister als getuige-deskundige, [...], psycholoog/psychotherapeut en waarnemend hoofd behandeling bij het Centrum voor forensisch psychiatrische zorg Oldenkotte (hierna: Oldenkotte). Als toehoorder namens de Minister was aanwezig [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstayafdeling van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 21 juni 1985 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 5 december 1985 geplaatst in de Dr. H. van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).
Klager is in maart 1992 geplaatst in Oldenkotte. Op 24 april 2002 adviseert Oldenkotte tot verlenging van de tbs-maatregel met twee jaar. Bij schrijven van 25 juli 2002 heeft Oldenkotte klager aangemeld voor een longstayplaatsing. Bij advies van 14
september 2002 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. Bij schrijven van 14 januari 2003 bericht
de
directeur patiëntenzorg van de Prof.Mr. W.P.J. Pompestichting dat Oldenkotte ten aanzien van klager een finale resocialisatiepoging wil ondernemen en dat, mocht deze poging mislukken, men voornemens is klager alsnog aan te melden voor plaatsing in het
Kempehuis. In het kader van de zesjaarsverlenging van de tbs-maatregel is door psycholoog [A]. op 29 april 2003 een rapport opgesteld waarin wordt geadviseerd de tbs-maatregel met één jaar te verlengen, waarna getoetst kan worden in hoeverre klager
vorderingen maakt in de behandeling en in hoeverre hij deze kan internaliseren. Gelijktijdig kan getoetst worden of klagers draagkracht voldoende toereikend is om een resocialisatietraject te kunnen dragen. Blijken de draagkracht en de internalisering
ondanks de farmacologische ondersteuning ontoereikend, dan ligt volgens psycholoog [A]. een longstayplaatsing – gericht op optimalisering van de kwaliteit van het bestaan gegeven de beperkingen – in de rede. In een in augustus 2004 uitgevoerde
risicotaxatie (PCL-R, HCR-20 en SVR-20) wordt het recidive-risico van klager op korte en lange termijn hoog ingeschat bij onmiddelijke terugkeer in de samenleving of naar een woonvorm met beperkte begeleiding. Met het oog op de huidige plannen van
resocialisatie is het risico matig, onder voorwaarde van gebruik van libidoremmende en antipsychotische medicatie. Klager heeft een hoge mate van externe controle en structuur nodig. Overplaatsing naar de reguliere psychiatrie is het hoogst haalbare.
Bij schrijven van 6 april 2005 heeft Oldenkotte geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen, waarbij wordt aangegeven dat vooruitgang na de start in april 2004 met onbegeleide verloven moeizaam verloopt en resocialisatie moeilijk haalbaar is. Op
3 augustus 2005 wordt door Oldenkotte de longstaystatus van klager geëvalueerd. Ook hierin wordt verwezen naar het moeizame verloop van het kortdurend onbegeleid verlof. De hyperseksualiteit van klager is wat gedempt door de medicatie. Oldenkotte schat
in dat de motivatie om deze medicatie te blijven gebruiken sterk afhankelijk zal blijven van externe structuur en controle. Vervolgens is klager op 29 september 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van Veldzicht. De
Minister
heeft op 3 oktober 2005 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 14 november 2005 gerealiseerd.
3. De standpunten
Namens klager wordt het beroep als volgt toegelicht. Het beroep richt zich primair tegen de plaatsing van klager in een longstayvoorziening, subsidiair tegen klagers selectie voor de longstayvoorziening te Veldzicht.
Bij de behandeling van klager in Oldenkotte heeft het perspectief van plaatsing van klager op een longstayafdeling steeds meegespeeld. Men heeft actief op klager ingesproken dat een longstayplaatsing het beste voor hem zou zijn. Klager wil dat echter
niet. Hij heeft in 2000 besloten medicatie te gaan gebruiken, waardoor er rust en stabiliteit bij hem kwam. In de zesjaarsrapportage van 2002 is aangegeven dat klager uitbehandeld is en dat door de medicatie het recidive-risico is afgenomen. Oldenkotte
bleef vasthouden aan een longstayplaatsing en heeft besloten dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet mogelijk is omdat daar aan klager te weinig structuur kan worden geboden. De rechtbank Zutphen heeft klagers tbs telkens met 1 jaar verlengd
om tot resocialisatiepogingen te komen. De pogingen van Oldenkotte om klager te resocialiseren zijn halfslachtig geweest. Men heeft niet het uiterste ondernomen. Alle relevante ontwikkelingen hebben zich na het LAP-advies van 2002 voorgedaan. Uit
oogpunt van zorgvuldigheid had klager gehoord moeten worden door de LAP. Slechts de mening van Oldenkotte is gevraagd. Het LAP-advies is gedateerd. Er is sprake van onzorgvuldige besluitvorming als dit advies ten grondslag wordt gelegd aan de in 2005
genomen plaatsingsbeslissing. Bij de stukken is door de Minister niet de beslissing van de rechtbank Zutphen uit 2005 tot verlenging van klagers tbs overgelegd, en evenmin de uitgebrachte zesjaarsrapportage. Klagers raadsman zal deze nasturen. Hierin
is
aangegeven dat het toedienen van medicatie heeft geleid tot een verlaging van het recidiverisico en dat er resocialisatie-mogelijkheden zijn. De rechtbank Zutphen heeft in 2005 klagers tbs-maatregel met twee jaar verlengd. In haar overwegingen heeft de
rechtbank aangegeven dat klager wel is gegroeid maar langzaam. Verder zou een verlenging van de tbs met één jaar volgens de rechtbank klager enkel valse hoop geven en niet gerechtvaardigd zijn aangezien een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ook
in een tbs-setting zou plaatsvinden. De rechtbank gaat nog uit van een behandeling. Voor klager is het in Veldzicht niet uit te houden. Hij ontmoet daar allemaal nieuwe mensen, ook mensen die stemmen horen, waarmee hij te maken heeft. Hij zit nu
gemiddeld meer op zijn kamer dan in Oldenkotte. Klager voelt zich goed door de medicatie. Hij krijgt geen kans om zich te bewijzen. Men moet vertrouwen in hem krijgen.
Klager is in Oldenkotte voorgehouden dat hij voor de longstayvoorziening bij de Pompekliniek (het Kempehuis) zou worden geselecteerd. Blijkens de brief van 14 januari 2003 van de Pompestichting zou klager in het Kempehuis geplaatst worden als de
resocialisatiepoging zou mislukken. Er is sprake van opgewekt vertrouwen dat moet worden gehonoreerd. Klager heeft een proefbezoek afgelegd in het Kempehuis. De staf in het Kempehuis is vriendelijk en behulpzaam. In het Kempehuis zijn grotere kamers
die
verpleegden zelf mogen inrichten. Verder is de bezoekregeling gunstiger. In Veldzicht mag klager drie keer per week bezoek ontvangen, in het Kempehuis elke dag. Ook de verlofregelingen zijn in het Kempehuis gunstiger. In Veldzicht ontvangt klager
weliswaar meer geld, maar dat geld kan in de inrichting niet worden besteed. Er is een nadrukkelijk verschil van kwaliteit van leven binnen Veldzicht en het Kempehuis.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangpunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing op een longstayafdeling te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Uit de overgelegde stukken blijkt duidelijk dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg in het kader van de tbs met
dwangverpleging. In dit verband wordt verwezen naar: het verlengingsadvies van 24 april 2002 van Oldenkotte waarin naar voren komt dat in een beëindiging van de tbs een groot recidive risico schuilt; het LAP-advies van 14 september 2002 waarin wordt
geadviseerd tot een longstayplaatsing; de brief van 14 januari 2003 van de Pompestichting waarin wordt medegedeeld dat ten aanzien klager nog een finale resocialisatiepoging wordt ondernomen; het verlengingsadvies van Oldenkotte van 6 april 2005 waarin
naar voren komt dat de laatste jaren bij klager sprake is van een geringe verandering ten goede, deze verandering lijkt nu juist voor een deel te komen door het duidelijker krijgen van toekomstperspectief, namelijk de plaatsing in de
longstayvoorziening, en de evaluatie van 3 augustus 2005 van de longstaystatus waarin wordt benadrukt dat klager veel structuur en veiligheid nodig heeft. De behandeling van klager heeft volgens de Minister geen resultaat gehad. Klager wordt chronisch
delictgevaarlijk geacht en er zijn geen mogelijkheden meer aanwezig om het recidiveriscio te verminderen. Hij zal in de toekomst afhankelijk blijven van de geboden externe structuur en dient steeds in een gedwongen kader begeleid te worden. Hij heeft
gebrek aan inzicht en beseft niet of nauwelijks dat zijn beperkingen, voortkomend uit zijn persoonlijkheidsproblematiek in combinatie met zijn pedofiele gerichtheid, een onaanvaardbaar risico inhouden. In verband met een laatste resocialisatiepoging is
een plaatsing in het Kempehuis niet doorgegaan. Op 4 december 2003 heeft de Minister toestemming gegeven tot het zeer gefaseerd invoeren van onbegeleide verloven, mits klager bereid is anti-psychotische medicatie in te nemen vanwege agressieregulatie.
Gaandeweg de uitvoering van het verlofplan werd duidelijk dat resocialisatie niet haalbaar is en dat klager meer gebaat is bij plaatsing in een longstayvoorziening. Niet kan gezegd worden dat de resocialisatie onvoldoende ter hand is genomen. Ten
aanzien van klager zijn verloven toegestaan en gerealiseerd, die gezien zijn beperkingen mogelijk waren. Klager toonde daarbij veel twijfel en onzekerheid. Hij gaf aan te willen stoppen en voor plaatsing in een longstayvoorziening te kiezen. De
resocialisatie wordt door de behandelaars als nauwelijks realistisch gezien. Klager wordt niet afgeschreven, er is sprake van een koerswijziging. Er is geen sprake van een verschil van mening in Oldenkotte. Dat bepaalde delen van meetinstrumenten
inzake
het recidiverisico in Oldenkotte verschillend worden gewogen, maakt dit niet anders. Feit blijft dat de afgelopen 20 jaar is geïnvesteerd in op verandering gerichte behandeling, die niet haalbaar is gebleken.
Tijdens het horen heeft klager aangegeven het eens te zijn met de longstay status en een grote voorkeur te hebben voor plaatsing in Het Kempehuis. Klagers negatieve opstelling in beroep ten aanzien van een longstayplaatsing lijkt voort te komen uit
zijn
wens in het Kempehuis te worden geplaatst. Klager voert geen enkele grond aan gericht tegen zijn longstayplaatsing. Er is niets op tegen om het LAP opnieuw om advies te vragen. In 2002 heeft echter al een uitvoerige toetsing plaatsgevonden en zag de
LAP
geen aanleiding om klager te horen. De behandelingspogingen zijn uitgeput. Als een daarna gedane resocialisatiepoging alsnog mislukt, zal er voor de LAP geen andere conclusie mogelijk zijn. Kennelijk heeft de rechtbank Zutphen in 2005 geen
resocialisatiemogelijkheden meer gezien. De beslissing tot plaatsing op de longstayvoorziening van Veldzicht is uitvoerig onderbouwd en de Minister heeft in alle redelijkheid tot deze plaatsing kunnen besluiten.
Wat betreft klagers plaatsing in Veldzicht, heeft klager in het kader van een tijdelijke plaatsing eerder in deze longstayvoorziening verbleven en aangegeven dat het hem daar prima is bevallen. De door klager aangevoerde omstandigheden – het
onderhouden
van contacten met een andere ex-patiënt van Oldenkotte en de regels in het Kempehuis zouden beter bij klager passen dan de regels vanVeldzicht - zijn niet onderbouwd en onvoldoende zwaarwegend om af te wijken van de reguliere plaatsingslijst. Als er al
verwachtingen zijn opgewekt over een plaatsing van klager in het Kempehuis, dan zijn die niet gerechtvaardigd. Een eerdere plaatsing is blijkens de brief van 14 januari 2003 niet doorgegaan in verband met de nog gedane resocialisatiepoging. Ten
overvloede wordt opgemerkt dat de longstayvoorziening van het Kempehuis op termijn zal sluiten. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Door de getuige-deskundige is ter zitting de behandeling van klager als volgt toegelicht. In 2001 en 2002 is klager tijdelijk overgeplaatst naar een longstayafdeling omdat het niet goed ging met de kliniek, waardoor een afdeling tijdelijk is gesloten.
De medicatie is vanaf 2000 gestart waarna klager behoorlijk rustiger is geworden. Waar de rechtbank vond dat een resocialisatiepoging gedaan moest worden, heeft Oldenkotte een serieuze poging ondernomen. Daarbij werden weinig andere mogelijkheden
gezien
dan een forensisch psychiatrische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis (FPA) In gesprek met een FPA werd echter duidelijk dat dit gezien klagers problematiek niet een goede setting voor hem zou zijn. Oldenkotte heeft klager derhalve niet
aangemeld.
Alhoewel de mogelijkheden erg beperkt waren wilde Oldenkotte wel een resocialisatietraject inzetten. Klager heeft heel weinig ego-sterkte en een beperkte draagkracht. De verleende verloven zijn moeizaam verlopen. Hij wil wel, maar is angstig om dingen
te ondernemen. De kortdurende onbegeleide verloven verliepen een aantal keren behoorlijk. In die zin is Oldenkotte ervan overtuigd dat klager een longstay-patiënt zou kunnen zijn aan wie beperkte, kortdurende onbegeleide verloven zouden kunnen worden
toegestaan. Het standpunt van Oldenkotte is steeds geweest klager te plaatsen hetzij permanent in de psychiatrie, in een soort RIBW, wat niet mogelijk is, hetzij in de longstay. Het idee van de noodzaak van langdurige intensieve begeleiding is nooit
weggeweest. Eind 2004 is besloten de longstaykoers weer op te pakken. Spreker is niet betrokken geweest bij de risicotaxatie volgens de PCL-R. Daaruit volgt een hogere inschatting van de risico’s dan spreker ziet. Volgens hem is er geen superhoog
risico, maar wel een zodanig risico dat permanente beveiliging van een wat lager niveau noodzakelijk is. Er bestaat in Oldenkotte overeenstemming over de langdurige noodzaak van structuur en controle. Dit is in de loop der jaren niet veranderd. Er is
geen verschil van mening over de risicotaxatie volgens de HCR-20. Buiten de longstay zou klager lang in een tbs-kliniek gehouden kunnen worden, maar het plafond van behandelen is bereikt.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich voor het nemen van een beslissing adviseren door de LAP.
De beslissing, waarvan beroep, is genomen op 3 oktober 2005. Het advies van de LAP dateert van 14 september 2002, derhalve van geruime tijd geleden. De LAP heeft bij de opstelling van haar advies geen rekening kunnen houden met de risicotaxatie van
augustus 2004, alsmede de na 2002 ondernomen resocialisatiepoging. Wat betreft de risicotaxatie is door de getuige-deskundige ter zitting verklaard dat volgens hem het risico niet zo hoog zou moeten worden ingeschat als in de betreffende rapportage is
weergegeven. Tegen deze achtergrond dient de longstayaanvraag opnieuw voor beoordeling aan de LAP te worden voorgelegd. Gelet op het belang van de beoordeling van de mate van delictgevaarlijkheid van klager en mogelijk resterende perspectieven buiten
de
longstay, acht de beroepscommissie het wenselijk dat de LAP alsnog op grond van de stukken een actueel aanvullend onderzoek verricht, en zonodig klager hoort. De beroepscommissie zal de behandeling van dit beroep aanhouden in afwachting van een via de
Minister zo spoedig mogelijk op te vragen nader LAP-advies.
5. De tussenbeslissing
De beroepscommissie houdt de beslissing op het beroep tot nader orde aan in afwachting van een nader LAP-advies en de toezending daarvan.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2006
secretaris voorzitter