Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0244/TA, 2 mei 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/244/TA

betreft: [klager] datum: 2 mei 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van n, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 9 januari 2006 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Zwolle, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], hoofd behandeling.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover in beroep aan de orde, de weigering toestemming te verlenen grote geluidsboxen in klagers persoonlijke verblijfsruimte te plaatsen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het oordeel van de beklagcommissie dat onvoldoende vast is komen te staan dat de beslissing noodzakelijk was voor de orde en de
veiligheid in de inrichting, wordt betwist. Ingevolge artikel 44, derde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp niet in zijn persoonlijke verblijfsruimte mag plaatsen of bij zich mag hebben, op
de
in dat artikel genoemde gronden. De geestestoestand van klager is vanaf september 2005 aanzienlijk verslechterd. Hij weigerde medicatie en mede hierdoor vonden vele incidenten plaats (verbaal dreigen met fysiek geweld) die afzondering dan wel separatie
tot gevolg hadden. De beklagcommissie is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. De geluidsboxen zijn groter in omvang en hebben een aanzienlijk groter vermogen dan de boxen die klager thans bezit. De geluidsboxen kunnen dus veel meer geluid
produceren. Dit zou vooral gezien zijn geestelijk toestand toen, voor grote overlast kunnen zorgen, met name in de nachtelijke uren. Het veroorzaken van (geluids)overlast staat ook in sterke relatie met zijn gedrag buiten de inrichting ten tijde van
het
plegen van het delict. Het plaatsen van geluidsboxen op dit moment in de verpleging en behandeling is niet wenselijk. De locatie van de boxen in de kamer doet niet ter zake. Medewerkers in de inrichting moeten, zodra zij een persoonlijke
verblijfsruimte
ingaan, de ruimte hebben om een verpleegde volgens de CFB-methode vast te pakken. Indien er grote voorwerpen in de verblijfsruimte staan, wordt de ruimte beperkt en bestaat de kans op beschadiging van eigendommen van de patiënt. De geluidsboxen van
klager zijn 1 meter hoog. De verblijfsruimte van klager is vol. Eventueel ingrijpen was onmogelijk. De separatie van klager is in het verleden niet zonder slag of stoot gegaan. Vanwege de combinatie van factoren (boxen te groot, veroorzaken
geluidsoverlast en geestelijke toestand van klager) is het plaatsen van de geluidsboxen al bij voorbaat geweigerd. De inrichting persisteert bij haar opvatting. Mocht de toestand van klager te zijner tijd verbeteren, dan zal vanzelfsprekend de
beslissing worden heroverwogen.
Klager mocht de boxen wel invoeren maar niet in zijn verblijfsruimte plaatsen. Klager beschikt ook thans niet over geluidsboxen in zijn verblijfsruimte. Er is geen schorsingsverzoek ingediend. Op dit moment gaat het echter goed met klager. Het hoofd
van
de inrichting is daarom voornemens het plaatsen van de geluidsboxen onder voorwaarden toe te staan. Hiervoor zal met klager een overeenkomst worden gesloten.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Hij had toestemming voor de invoer van de geluidsboxen. Doordat één sociotherapeut het er niet mee eens was, is het plaatsen van geluidsboxen in klagers
verblijfsruimte geweigerd vanwege geluidsnivo en de hoogte van de boxen. Klager begrijpt niet waarom de inrichting het overzicht in de verblijfsruimte zou missen indien de boxen worden geplaatst. De boxen worden geplaatst tegen een muurtje van 80 cm
hoogte en staan dus niet in de weg. Klager let bij de aanschaf van de boxen op de kwaliteit van de boxen. Hij heeft een behoorlijk dure installatie. De oude boxen heeft hij al opgeblazen. Klager bestrijdt dat het gebruik van boxen met een hoog vermogen
leidt tot geluidsoverlast. Hoe beter de boxen kwalitatief zijn, hoe zachter het geluid wordt gezet. Overigens was men in de inrichting op de hoogte van het vermogen van de boxen die hij wilde aanschaffen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 44, derde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp niet in zijn persoonlijke verblijfsruimte mag plaatsen indien dit noodzakelijk is met het oog op, onder meer, de handhaving
van de orde of veiligheid in de inrichting, dan wel voor zover zich dit niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de inrichting voor de voorwerpen.
Het hoofd van de inrichting heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de noodzaak in vorenbedoelde zin aanwezig was om het plaatsen van de bedoelde geluidsboxen in klagers persoonlijke verblijfsruimte te weigeren. Immers, gesteld noch gebleken is dat
in
het verleden sprake is geweest van geluidsoverlast in de inrichting door klagers geluidsinstallatie. Evenmin is gesteld of gebleken dat er concrete aanwijzingen bestonden dat klager met de ingevoerde geluidsboxen wel geluidsoverlast zou veroorzaken.
Verder is door het hoofd van de inrichting voorbij gegaan aan het aanbod van klager in overleg met de inrichting te bepalen waar de boxen kunnen komen te staan en welke andere meubelstukken uit de verblijfsruimte in ruil voor de geluidsboxen verwijderd
kunnen worden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog het volgende op. Ter zitting is gebleken dat ondanks het gegrond verklaarde beklag klager nog steeds niet beschikt over de betreffende geluidsboxen in zijn persoonlijke verblijfsruimte. Ingevolge artikel 67,
vierde lid, Bvt heeft de uitspraak van de beklagcommissie geen schorsende werking. Gelet op de omstandigheid dat het hoofd van de inrichting geen schorsingsverzoek heeft ingediend bij de voorzitter van de beroepscommissie, had het hoofd van de
inrichting klager in het bezit dienen te stellen van de geluidsboxen in zijn persoonlijke verblijfsruimte. Tenzij het hoofd van de inrichting inmiddels een nieuwe beslissing heeft genomen, zoals door de beklagcommissie opgedragen, gaat de
beroepscommissie er van uit dat dit alsnog gebeurt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2006

secretaris voorzitter

Naar boven